Binnen de lijntjes kleuren

hufnagel

Mevrouw Hufnägel – je mag Riek zeggen – was een strenge.

Ze had al vroeg geleerd om binnen de lijntjes te kleuren.

Die lijntjes gaven houvast, en dat had ze heel hard nodig.

Bijvoorbeeld toen ze als heel klein Riekje ontdekte dat andere mensen het niet gewoon vonden dat haar moeder veel tegen zichzelf praatte.

En later, toen ze alleen achterbleef met haar vader, en ze ontdekte dat het helemaal niet leuk was, dat zo maar alles mocht.

Ze was stiekem een beetje blij toen ze bij oom en tante mocht wonen. Ook al waren die wel erg streng. Of alleen maar overbezorgd?

Regels, en orde. Als ze zich daar aan vast kon grijpen hoefde ze die geheime angst niet te voelen. De angst om gek te worden, net zoals haar moeder. Riekje had haar moeder niet gek gevonden, maar zij was de enige. Dat was misschien wel een teken dat het al zo ver was.

En de schuld die ze voelde. Dat ze haar vader verlaten had, verraden zelfs. Haar moeder had ze ook verraden. Het verraad bestond er uit dat ze haar oom en tante had horen praten over haar ouders, (kinderloos als ze waren, hadden die geen idee hoe veel een kind mee krijgt). Haar oom had gezegd dat haar moeder nooit met haar vader had moeten trouwen, dat ze toen al labiel was geweest. Riek wist niet wat labiel betekende, maar ze zette het woord op haar lijstje van dingen-om-niet-te-zijn.

Dat vreselijke weten, dat je met geen mogelijkheid meer kunt ont-weten, dat weten maakte haar schuldig.

Regels en orde waren veilig. Betrouwbaar. Met regels en orde waren gekte en schuld iets dat je tenminste zelf in de hand had.

Riek werkte daar hard voor. Dat moest ze wel, want het kwam haar niet aan waaien. Wat kon ze boos zijn op de leerlingen die moeiteloos hoge cijfers haalden.

Een officiële adoptie maakte echte ouders van haar oom en tante, en de herinnering aan haar vader en moeder werd verdrongen.

En Riek ploeterde door. Voor haar was het altijd de lange en harde weg naar boven geweest. Een weg die ze dankzij de regels en de normen had kunnen afleggen.

En nu had ze haar top bereikt: hoofd civiele dienst.

Geen wonder dat het knalde tussen haar en Natka, het meisje dat overal lak aan had.

Wat zou Natka gedacht hebben over mevrouw Hufnägel, als ze geweten had dat Riek elke middag vrij nam om haar natuurlijke vader te bezoeken, die op de psychogeriatrische afdeling lag? (Waar Riek hem naar toe over had laten brengen, nadat ze hem eindelijk gevonden had). En wat zou ze gedacht hebben, als ze had geweten dat Riek, nadat ze haar vader geholpen had, ook alle andere bewoners van de ‘huiskamer’ hielp met de middagmaaltijd?

En wat zou Natka gedacht hebben als ze had geweten  . . . nee, dat is een ander verhaal, voor een ander moment.

 

erik

Mevrouw Hufnägel en de kinderrechter zijn karikaturen in mijn theatervoorstellingZe hebben als enige geen diepte, en zijn er alleen maar als struikelblok en/of boksbal voor mijn andere karakters.

Ze worden niet voor niets vertegenwoordigd door een massief blok piepschuim, in plaats van door een letter. (Dat was trouwens een uit nood geboren vondst. Het piepschuim was net genoeg voor 5 ‘letters’ dus de kinderrechter en mevrouw Hufnägel moesten er eentje delen)

Voor de kinderrechter is dat niet erg. Die vertegenwoordigt een instituut. Maar ik heb het gevoel dat ik mevrouw Hufnägel onrecht doe. Daarom dit achtergrondverhaal.

 

Voorgelezen worden?

 

mevrouw Draaier en de zorg

Draaier

De verzorgsters en verzorgers deden haar een beetje aan haar leerlingen van vroeger denken.

Ze waren zo jong. Ze zouden de kinderen van haar leerlingen kunnen zijn, nee wacht . . . ze moest even rekenen . . . ja, ze zouden zelfs de kleinkinderen van haar eerste leerlingen kunnen zijn. Makkelijk!

Mevrouw Draaier had haar huis vreselijk gemist die eerste maanden in de verzorgingsflat. Maar er had niets anders op gezeten na die beroerte. Haar spraak had ze met veel oefenen terug gekregen. Misschien was het feit dat haar lijf het niet overal meer deed, de prijs geweest voor die zwaarbevochten overwinning.

Mevrouw Draaier wist als geen ander dat het leven broos en brokkelig werd, en dat er stukjes af konden vallen.

De dood van haar man was het ergste geweest. Haar halve leven was uit haar borst gerukt, zonder verdoving. Pijn en leegte.

Toen de beroerte, bij zijn vertrek, toch stiekem een groot deel van haar zelfstandigheid, meegenomen bleek te hebben, was dat niet meer dan het volgende station geweest. Ze hoefde zich gelukkig niets meer van spoorboekjes aan te trekken, en ze reisde steeds lichter.

De meeste van haar boeken waren meegegaan naar de flat.  Ze lagen nu in hoge stapels onder handbereik, rond haar lekkere stoel bij het raam; tussen de tijdschriften en kranten waar ze nog steeds op geabonneerd was. Ze had moeten glimlachen toen haar dochter met een vies gezicht gezegd had dat het wel een studentenflat leek.

En nu had ze van haar kinderen een e-reader gekregen. Een klein wonder was dat. Haar kleinzoon had voorgerekend dat er zo veel boeken op konden, dat de stapel naast haar stoel 75 meter hoog zou zijn. Het was vooral een fijn ding omdat het zo lekker vast hield, met haar moeilijke handen.

De tijdschriften en kranten verdwenen, toen ze zelf een I-pad kocht. Maar de stapels boeken, bleven stapels boeken. Ze wilde gewoon af en toe nog even kunnen bladeren, vooral in haar geliefde kunstboeken, en ze hoefde niet overal afscheid van te nemen, toch?

De verzorgingsflat stond pal aan zee, en mevrouw Draaier woonde op de bovenste verdieping. Vanuit haar lekkere stoel, keek ze eindeloos ver de zee over.

Ze had het zo kwaad nog niet, met haar boeken, en haar zee met wolkenluchten, en vooral met haar kleinkinderen die af en toe, uit school, bij haar langs kwamen, voor thee met een koekje, en voor haar verhalen.

En ze kwamen waarschijnlijk ook omdat kleinkinderen opbloeien, en groeien, onder de ongeremde trots die alleen grootouders kunnen uitstralen.

Zoals vroeger ook haar leerlingen groeiden onder haar aandacht.

Af en toe kwam ze nog wel eens een oud leerling tegen, als ze naar buiten kon, met haar rolstoel. Dat waren altijd hartelijke ontmoetingen. Ze had veel voor ze betekend, dat wist ze. Lichter reizen betekende ook dat je ballast, zoals valse bescheidenheid, weg kon gooien, en de spijt over wat er minder goed ging.

Ze had haar verstand nog, ze had haar geheugen nog. Het leven was goed, erg goed.

En ze had haar boeken.

Vijfenzeventig meter. Wat een gekkigheid, wie krijg dat ooit uitgelezen?

Er was geen reden om te klagen. Ook niet als de zeer jonge schoonmaaksters soms geen idee hadden hoe ze moesten stoffen. Zelfs niet als ze weer eens lang moest wachten, als ze bijvoorbeeld op de WC werd achtergelaten.

Ze leken zo op haar vroegere leerlingen. En ze deden zo hun best.

Dat betekende niet dat ze er niks van zei. Aan de schoonmaaksters kon ze nog wat leren, en het leuke was, ze namen het graag van haar aan.

Aan de verzorgsters kon ze ook nog wel wat leren. Bijvoorbeeld, dat ze best sorry mochten zeggen, maar dat ze zich niet moesten verontschuldigen. Dat verschil moest ze altijd uitleggen.

“Lief meisje, ik weet dat je er niks aan kunt doen. En ik weet ook dat je het vervelend vind. Je gezicht en je sorry zeggen genoeg. Maar ga niet aan me uitleggen hoe het komt dat je later bent. Dat doet daar alleen maar afbreuk aan.”

“Waarom leren ze dat soort dingen nou niet op de opleiding?” vroeg ze zich wel eens af, “en vooral: waarom krijgen ze niet meer steun van hun leidinggevenden en van het management?”
Ze keek naar buiten, de zee over, en dacht weer: “Ze werken zich drie keer in de rondte, en ze leven zo op als ze zien dat ik daar dankbaar voor ben. Ik ben het ook, en ik laat het graag zien. Maar waarom krijgen ze die trots niet mee vanuit hun eigen organisatie? Dat management zou eens bij me langs moeten komen, dan zou ik ze als oud-lerares nog wat kunnen leren over aanmoediging en groei.”

 

Mevrouw Draaier is een van de karakters uit mijn theatervoorstelling. Dit is haar achtergrond.

 

voorgelezen worden?

de o zo goedbedoelende, maar bange leraar

NS4A6801

Het was precies wat ik dacht, daar hadden ze helemaal gelijk in. Maar dat kon ik natuurlijk nooit met goed fatsoen toegeven.

De eerste zin van het rapport van het “bureau voor studiekeuze onderzoek”, loog er ook niet om.

” Wij denken dat Jacob Jan in eerste instantie afwijzend zal reageren als wij hem adviseren om een technische studie te kiezen.”

en wat te denken van:

“Hij komt ons voor als iemand die naar een adres zoekt, in de verkeerde stad. Zijn ongetwijfeld goede bedoelingen om anderen te willen helpen, kan hij niet waarmaken, omdat hij nog te veel met zichzelf bezig is.”

Landmeetkunde, adviseerden ze note bene. Land – meet – kunde. Op een HBO, want ik had dan wel VWO, maar ik was te snel afgeleid om een pittige studie te kunnen volgen.

Was ik zo kwaad omdat het waar was, of omdat het zo verdomd denigrerend was?

Techneuten waren nerds, en nerds waren gek, eind jaren zeventig, en niet ’te gek’. Cool bestond nog niet, laat staan een coole nerd.

Techniek werd het dus zeker niet. Wageningen University heette toen nog Landbouwhogeschool, en had een breed vakkenpakket, waaronder landmeetkunde, maar ook psychologie en sociologie. Een perfect compromis.

Maar ja, met een compromis vind je geen baan. Zeker niet in de crisis van de jaren ’80. Dus kwam ik in een omscholingstraject terecht: informatica, dé mode in die tijd.

Als je denkt dat ik hierdoor alsnog de techniek in dook, weet je nog niet hoe koppig ik ben. In dat traject zat namelijk ook een training sociale vaardigheden. Dat was een eye opener voor een student die wel heel sociaal kon praten, maar vooral ook heel sociaal onhandig was.

Als iets voor jezelf een reuze ontdekking is, betekent dat nog niet dat jij degene bent die dat allemaal direct aan iedereen moet doorgeven. Maar dat wist ik nog niet, en dus werd ik trainer. Autodidact, want ook toen waren er al zelfhulpboeken zat. 

Nog steeds wilde ik de wereld verbeteren. Ik zag dat veel mensen hun worsteling met het leven, soms al vanaf hun kindertijd met zich meedroegen. Ik kreeg zelf kinderen, en zag dat op scholen de eigenheid van een kind niet echt werd aangemoedigd. Daar lag de echte uitdaging.

Toen het arbeidsbureau (waar ik sollicitatietrainer was), zijn eerste stap zette op weg naar de repressieve uitkeringsfabriek die het UWV nu is, greep ik mijn overtolligheid aan om de Pabo te gaan doen.

Dat pedante toontje in de zin hierboven, dat was dus ook de houding waarmee ik die Pabo ging doen. Ik zou ze wel eens laten zien hoe je kinderen kon uitdagen, en hoe je ze ruimte gaf  om zichzelf te kunnen zijn. Per slot van rekening kon ik dat in mijn trainingen ook. Toch?

Als in een echte Grieks tragedie zag ik de tekenen aan de wand te laat, omdat ik mijn trots mee de klas in had genomen.

In die trots zat een heel klein jongetje verstopt. Het jongetje dat geen nerd durfde te zijn, omdat hij er anders niet bij hoorde. Dat kleine jongetje keek vanachter de trots verschrikt naar alles wat er in een klaslokaal gebeurde.

Het herkende de pikorde in de klas, de benauwde strakke, structuren van de school, regels en lesmethoden, die alle originaliteit doodden. Het zag de leerlingen die er aan en onder gingen, en het voelde opnieuw zijn eigen pijn.

Sommige van die leerlingen kon ik bereiken, als leraar. Die leerlingen voelden zich gezien, bloeiden op. Maar ik kon ze onvoldoende bieden.

Want  tegen de pikorde en de structuren was ik machteloos, omdat mijn eigen oude angst in alle hevigheid terugkeerde, en me volledig lam legde.

In die tijd ontdekte ik voor het eerst dat ik misschien niet alles hoorde, maar dat was niet de reden dat het mis ging. Mijn doofheid zou later mijn redding worden, niet mijn ondergang. Nee, die ondergang groef ik zelf.

Ik kon gewoon geen orde houden. Zo noemde ik het niet, want geen orde kunnen houden was voor mij net zoiets als ‘nerd’ genoemd worden. Daar zat te veel schaamte op, en pijn. Hoe ik het ook noemde, ik werd bang voor de dynamiek van de klas.

Op de terugweg van mijn eerste baan, zat ik vaak huilend in de auto, van onmacht.

De onmacht werd frustratie.

De frustratie kon ik niet buiten het klaslokaal houden. En zo werd ik de leraar die ik juist niet wilde zijn.

Ik zag het in de ogen van de leerlingen: “Jij ook? Jouw start beloofde iets anders.”

In al mijn wanhoop ging ik op de slimme en brave leerlingen steunen. Tot mijn grote schrik, besefte ik te laat dat zíj juist van míj verwachtten dat ik ze zou afschermen van het gedoe in de klas, zodat ze eindelijk aan leren toe konden komen.

Ze hadden zo groot gelijk. Het lag ook zo voor de hand, en ik had het niet gezien. Omdat ik bezig was mezelf staande te houden.

Ik zat in de spagaat. Ik, die wist hoe het beter moest, kreeg niet eens de meest basale dingen voor elkaar.

Het duurde even voordat ik doorhad dat ik op zoek was naar een adres in de verkeerde stad.
“Je kunt toch niet bezig blijven met verkeerde steden?” dacht ik koppig: “Dit is nu al de zoveelste. Ik moet toch ergens een keer mijn koffers kunnen uitpakken?”

Met veel verdriet, gedeukte trots, en een flinke knauw in mijn eigenwaarde vertrok ik toch uit onderwijsland. Mislukking, was het stempel dat ik in mijn paspoort zette.

Voor leraren die het wel kunnen: én structuur bieden, én het kind achter de leerling zien, én alle regels zo buigen dat de kinderen er niet al te veel last van hebben (en toch de inspectie een kluif kunnen toewerpen waar ze op kunnen kauwen), voor die leraren maak ik een diepe, hele diepe buiging.

Ik dook mijn oude baan als trainer in. Want voortdurend op de achtergrond, was dit simpele en benauwende feit: ik ben kostwinner. Er moet brood op tafel.

Terug in ’trainerstad’ ontdekte ik dat ik in een dorp thuis hoor.

Ik sprak met mijn bange kind. Toneel spelen, wilde het, verhalen vertellen. Anderen laten zien wat hij alleen kon zien. En ja, daar was hij ook bang voor, maar samen met mij durfde het kind dat wel aan.

Bang ben ik nog steeds, heel erg bang soms (er moet nog steeds brood op tafel), maar ik woon nu in een dorp, waar ik iedereen ken, en dat geeft moed.

Dit is de geschiedenis van de Bruyn, leraar maatschappijleer, die optreedt als figurant in mijn theater.

 

Dat was in 2005.

Inmiddels heb ik de Vallei ontdekt. Een heel mooi dorp in onderwijsland waar ik me thuis voel.

Emma

Emma
Foto uit mijn theatervoorstelling
gemaakt door Agnes Swart

Judith is mijn enige vriendin, en de fietstocht naar school en terug is het enige dat we samen hebben. En dat alleen omdat niemand anders uit ons dorp naar het Hartveldt College gaat. Ja Karin, maar dat is een brugger. En de jongens, maar die fietsen met elkaar.

Die smalle strook aarde tussen ons dorp en de school wordt gevuld met zwijgen, of gesprekken over huiswerk; mijn muziek is de hare niet. En haar muziek … nou ja, ze heeft geen eigen muziek.

Judith is meer alibi dan vriendin, een remedie tegen embarrassing moments, als er tweetallen gevormd moeten worden op school; al zou zij liever een populairder meisje willen.  Tegen de tijd dat ze dat voor elkaar krijgt, moet ik zien te regelen dat ik alleen mag werken. Ik heb zo langzamerhand de status bereikt waarmee dat kan: beetje vreemd, maar normaal genoeg om niet gepest te worden. Alleen die blikken, daar kan ik nooit echt aan wennen.

De laatste kilometers naar huis zijn voor mij alleen. Het huis ook, want mijn ouders zijn vaak laat. Ik draai de volumeknop van de oude versterker van mijn vader open. Die versterker met boxen kreeg ik toen ik nog zijn kleine meid was. Daarmee werd die periode afgesloten. Ik zag het aan zijn gezicht, toen bleek dat ik zijn muziek er niet bij hoefde te hebben.

Ik kijk naar mijn ezel die al weken leeg staat, en wilde dat ik weer kon schilderen.

Mijn moeder komt boven vragen of de muziek zachter kan, en of ik mee help de boodschappen uit de auto te laden. Ze vraagt hoe het was op school. Ze doet geen moeite om meer uit me te krijgen dan het standaard “gewoon”. Ik denk dat ze het niet echt wil weten. En ze heeft gelijk, ze heeft er niets aan om echt te weten hoe het gaat. Het is iets dat ik zelf graag vergeet.

Mijn vader komt pas thuis als het eten al op tafel staat. Hij begint weer over zijn werk. Meestal gaat het over wat anderen fout doen. Vandaag is hij opgewonden over een kans die hij krijgt. Gelukkig, want daardoor vergeet hij te vragen naar mijn dag. Hij kan vaak zo doordrammen. Mijn moeder weet tenminste dat het antwoord er niet beter op wordt. Mijn vader blijft door hengelen tot hij iets positiefs omhoog heeft gehaald, iets dat hem gerust kan stellen. Ik bewaar altijd een paar goede cijfers voor zo’n moment.

Ik ga weer naar mijn kamer en zet mijn muziek aan. Ik let op dat het net niet te te hardstaat, dat roept weer vragen op. Vragen die ze niet zouden hoeven stellen als ze naar de songteksten van mijn muziek zouden luisteren. Hoe kan het dat songwriters, die niet eens van mijn bestaan afweten, mij beter begrijpen dan mijn eigen ouders?

Nu pas besef ik dat het standaard antwoord dat ik mijn ouders geef, het beste antwoord is dat ze ooit kunnen krijgen. Het beschrijft akelig precies mijn schoolleven. Gewoon.  En zo gaat het maar door.

 

Emma is een van de hoofdpersonen uit mijn theater

 

 

Het inwerken van het nieuwe jaar

zondruppel

Dacht je nou echt dat het nieuwe jaar op 1 januari begon?

Welnee. Een jaar kan toch niet goed van start gaan zonder goede voorbereiding? Daarom neemt een oud jaar, aan het eind van zijn leven, het nieuwe mee, om te laten zien wat daar allemaal bij komt kijken, bij een jaar.

Op 1 januari heeft het jonge jaar al een hele inwerkperiode achter de rug.

“Gaaf!”, riep het enthousiaste jonge jaar: “dus we gaan nu de grote dingen zien?”

“De belangrijke dingen, had ik gezegd, en dat zijn lang niet altijd de grote dingen”. Het oude jaar liet de weerspiegeling van de zon in een regendruppel zien, de jongen die met zijn hond speelde, de vader die een kus plakte op een zere knie, de moeder die samen met haar zoon zijn nieuwe kamer witte, maar ook de man die ondanks de stortregen roerloos op een bank in het park zat.”

“Zijn er dan geen grote dingen, die belangrijk zijn?”, vroeg het jonge jaar.
Het oude jaar keek, met een eindeloos trieste blik in zijn ogen, het jonge jaar aan, aaide het teder, en liet toen, zonder iets te zeggen, de vluchtelingenkampen zien, en de rampgebieden.

“Deze mensen kunnen niet eens in jaren denken”, zei het oude jaar: “ze kunnen niet verder kijken dan de volgende dag. Toch kun je ze nabij zijn, de mensen die geplaagd worden door tegenslag. Wees nabij, ook voor de mensen die afstand van je willen nemen, die zeggen dat je hun jaar niet bent. Wees zachtmoedig. Je hebt geen schuld, je bent geen veroorzaker, maar je kunt het je wel aantrekken. Deze mensen hebben een zware last. Help ze om die te dragen.”

“Ook voor de mooie dingen is het belangrijk dat je onthoudt dat je ondersteunend bent, aan dat wat gebeurt. Nogmaals, je bent geen veroorzaker. Je bent . . .”, het oude jaar viel stil, en keek peinzend voor zich uit. Toen keek het oude jaar, het jonge jaar in de ogen, en zei: “Je bent.    . . . prachtig. . . Laten we het daar op houden.”

“Wat je verder moet weten, is dat een hoop mensen jou gaan claimen als hun jaar. Laat ze. Je bent groot genoeg voor iedereen. Het geeft ze hoop, en dat is een mooi cadeau.”

“En dan zijn er de goede voornemens. Je hebt misschien wel gehoord dat de oudere jaren daar wat denigrerend over doen, en toegegeven, de meeste voornemens zullen vergeten zijn voor jij uit de luiers bent, en toch, geef ze het voordeel van de twijfel, is mijn advies. Ik heb dat stom genoeg niet gedaan, en ben verrast door mensen die het me vervolgens stevig inwreven. Good for them. Mooier is het, om door je vertrouwen te geven, deel uit te maken van die successen.”

“Jij zult ook het gemopper over je heen krijgen. Wacht maar als de sneeuw valt, of als die juist niet valt, als er geen-, of te weinig ijs ligt, als de eerste warme dag te lang op zich laten wachten, als de zomer te koud is, of te warm. Laat het van je afglijden. Elk jaar krijgt dit over zich heen.”

“Trek je niets aan van de stickers die op je geplakt gaan worden. Dat is wat mensen graag doen. Laat ze. Wij jaren staan daar buiten. Wat uiteindelijk telt zijn de persoonlijke herinneringen die de mensen aan je hebben.”

“En als laatste belangrijke waarschuwing: Pas op met alle verwachtingen die ze aan je ophangen, als jassen aan een kapstok. Schud ze los, anders bezwijk je. Jij bent er niet voor om de verwachtingen van anderen uit te laten komen. Dat moeten ze zelf doen, en diep in hun hart weten ze dat. Jij bent … Nou ja, jij bent prachtig”

Je rol is om er te zijn, en alles te delen. Alle vreugde en alle verdriet. Wees een klankkast, resoneer.

Het oude jaar gaf het jonge jaar een dikke kus, en zei: “Je bent er nooit echt helemaal klaar voor, maar je kunt het. Mocht je dat ooit vergeten, onthoud dan dat ik het je gezegd heb, en ik kan het weten.”

Toen ging het oude jaar, en het nam alle kostbare herinneringen in zijn hart om ze daar te koesteren.

 

Een natte kerst

goed

 

“Ik ben te dichterlijk om te dichten”
schreef ik als puber ooit.

En nu voelt het weer zo. Te veel verteller om een verhaal te maken.

Ik houd van verhalen maken. Verhalen maken is de werkelijkheid kleien. Ik heb geen alleenrecht op die werkelijkheid, maar ik kan er wel een beeld van kneden, als één van de vele weerspiegelingen ervan .

Maar niet nu.

Als ik vertel, vertel ik over wat er is. Verpakt in vele vormen, maar altijd: wat er is.

En wat er nu is, laat zich niet kneden.

Ik zou zo graag een kerstverhaal vertellen over verlossing.

Laat nu net de verlossing er uit bestaan dat ik leer om te accepteren wat er is. (Ja, alweer, dat is een les die steeds terug komt, en steeds dieper gaat).

Geen trompetgeschal, geen jubel. Maar plaats maken voor verdriet.

Zodra ik daar woorden voor vind, is het weer weg.

Dat ruimte voor verdriet, ook ruimte schept voor vreugde, is een weten. Fijn om over te verhalen, maar niet iets dat ik nu al kan voelen. Dus laat ik het.

Een volgende keer ga ik weer op zoek naar een mooie vorm, om het leven in te gieten.

Nu laat ik mijn gevoel, mijn gevoel zijn, en tranen mogen stromen, het is toch een natte kerst dit jaar.

 

En dat verhaal dat hier zou staan, dat verhaal waarin een man, die nooit vermoed had dat er zo veel verdriet in zijn lijf zat, op kerstdag, door een banaal voorval, de mogelijkheid kreeg om bij de meest onwaarschijnlijke persoon (iemand die hij bestempeld had als harteloos, en jij als lezer zou door mij gemanipuleerd zijn om het daar helemaal mee eens te zijn ), om bij juist bij die persoon dus, de ruimte te krijgen om dat verdriet te laten gaan, dat verhaal, waarin je kon lezen dat onbestemd verdriet, opgespaard verdriet is, en van alle verdriet het meest desolaat, dat verhaal, dat kun je ook zelf wel bedenken, net zoals jij ook wel weet dat de mensen die jij ergens mee bestempeld hebt, heel anders zijn, als je ze echt leert kennen (daar heb je niet eens een kerstverhaal voor nodig, toch?)

 

Ik maak theater, zie hier.

 

De man die niet kon voelen

slap

Er was eens een man die niet kon voelen.

Toen hij er eindelijk achter kwam, dat dit een gemis was, ging hij naar een psychiater om het te leren.

Hij leerde zich een slag in de rondte, en eindelijk snapte hij het. Het was ook niet zo moeilijk, als hij dacht. Hij praatte graag met anderen over zijn gevoel. Hij kon dat ook goed.

Zo werd hij een expert in voelen. Hij ging er zelfs les in geven. Overal uit het land kwamen mensen naar zijn lessen. Hij schreef een boek, en werd een naam in gevoelsland, een gevoelsgoeroe.

Jammer dat zijn buren dat allemaal niet konden snappen. Dat waren een beetje gevoelsarme mensen, die een veel te grote TV hadden en geen boeken lazen.

Toen er bij de buren een levensgroot verdriet was,  ging hij er meteen naar toe, om ze te steunen. Hij kende ze wel niet goed, maar laten zien dat hij ze begreep, en adviezen geven, om ze te helpen deze moeilijke periode door te komen, was wel het minste wat hij kon doen.

Op weg naar huis kwam hij de andere buurman tegen, die met een sixpack bier op weg was naar het bedroefde stel.
“Ik denk niet dat het wegdrinken van problemen ze gaat helpen”, zei de gevoelsgoeroe met een blik op het sixpack. De buurman aarzelde niet, en gaf hem een enorme klap in zijn gezicht.

Toen pas ontdekte de gevoelsgoeroe dat voelen niet iets is dat je met je hoofd kon leren.

 

 

 

De kracht van de knuffel

DSCN1095

 

“Je krijgt morgen een pop op je verjaardag”, Jacobs broer keek hem uitdagend aan. Zijn schrik verdween meteen weer, toen Jacob die blik zag, het was dus een grapje.
“Ha, die gooi ik toch weg!” zei hij stoer.
“Dat zou ik heel jammer vinden, want we hebben hem zorgvuldig uitgezocht”, Jacobs vader deed vaak net alsof hij sliep, in zijn lekkere stoel, maar hij hoorde altijd alles. Dat merkte je nu weer, aan zijn opmerking. Vader maakte vaker grapjes, dus Jacob was niet ongerust.

Dat werd hij wel toen zijn moeder er zich mee bemoeide: “Je vindt het vast een leuke pop.”
Zijn moeder was juist helemaal géén grapjesmaker. Hij had een hou-die-arme-jongen-niet-zo-voor-de-gek opmerking verwacht. Hij zou toch niet écht . . .

Die nacht sliep hij slecht, en die ochtend kreeg hij zijn pop. En wat was hij er, tegen alle verwachting in, blij mee. Want het was een poppenkastpop. Als onderdeel van een echte poppenkast, die zijn vader helemaal zelf getimmerd had. Een pop en toch geen pop.

En toch ook weer wel een pop.

Want de pop, een varken, werd zijn knuffeldier. Liefde zit op onverwachte plekken.

Ze waren onafscheidelijk, Jacob en zijn knuffel. Woordeloos hadden ze mooie gesprekken. Zijn knuffel begreep hem zoals niemand anders dat kon. Hij hoefde hem maar aan te kijken, en hij kon alles lezen in die blik. Altijd was er vertrouwen te lezen, en troost.

De knuffel bleef in zijn bed tot hij op kamers ging. Dat was toch echt een moment van afscheid. De knuffel bleef alleen achter in zijn ouderlijk huis, en het voelde als verraad.

Toen kwam de grote mensen wereld en zo, en hij vergat zijn knuffel.

De troost was nu niet meer zo dichtbij. Hij had die troost zo nodig, omdat hij vaak afkeurende blikken kreeg, terwijl hij toch zo’n vreselijke best deed om zich aan te passen.

Later, toen de pop al lang gestorven was, vervilt, vergaan, besefte hij dat hij zijn ziel in de knuffel gelegd had. Zijn eigen ziel. Met dat besef kwam de troost weer terug. Als een diepe innerlijke stem.

“Psst”, zei de stem: “Weet je die blik van je knuffel nog? Waar je alles in kon zien? Dat was jij, die het er in kon leggen. Jouw eigen vertrouwen. Die kracht heb je, dat weet je nu. Waarom zie je al die afkeurende blikken? Waar denk je dat die vandaan komen? Jij, die van alles gelezen hebt over projectie. Heb je dan nooit de kracht ervan ervaren?”

Hij wist het nu, en toch . . .

“Maar wat nu als ik leeg ben?”, vroeg Jacob: “Als ik alleen nog het donker in mezelf kan zien? Die buien blijven komen. En de projectie smijt ze als boomerangs naar buiten.”

“Je moet niet al die zelf-hulp boeken geloven die zeggen dat je het alleen kunt doen”, zei de stem: “Want dan denk jij, dat je het ook alleen móet doen. En dat is dom. Waar heb je anders nog vrienden voor? Zij zijn het, die je vuurtje weer aan kunnen blazen, als het bijna uit is.”

 

De stem van knorrepoet werd mijn interne fan.

 

Zijn of doen

Mijn moeder kon niet stil zitten. Als ze niet aan het werk was, was ze bezig met huishouden, en als ze een moment voor zichzelf had, was ze aan het werk, in de tuin.

Of ze moest even iets doen, voor iemand. Ze was lerares. Ze deed alles voor haar leerlingen, en het leek alsof de hele wereld haar leerling was.

Mijn moeder bleef tot het eind toe druk. Mijn vader had Parkinson, werd zieker en zieker, en er was steeds meer te doen.

Moet ik je overeind helpen?
Wil je even lopen?
Wil je anders zitten?
Moet ik de kachel lager zetten?
Moet ik de kachel hoger zetten?
Wil je even liggen?
Zal ik je jasje aan doen?
Lust je nog iets?

Maar alle doen van de wereld kon zijn lasten niet wegnemen.

De maatschappelijk werkster, die na veel aandringen van iedereen, vooruit dan maar, voor één keer, langs mocht komen, vertelde dat ze er alleen maar hoefde te zijn voor hem.  Dat dat genoeg was.

Niet doen, maar zijn.

Mijn moeder haalde een keer diep adem. Liet het tot haar doordringen. Eigenlijk wist ze dat ook wel. Ze zuchtte nog een keer, keek de maatschappelijk werkster aan en zei:

“Dus ik moet zijn.”

De maatschappelijk werkster knikte. Blij dat mijn moeder het eindelijk begreep. En toen vroeg mijn moeder:

“Maar hoe doe je dat? ¨

Losse veters

DSCN2701

 

Die herfst, de eerste op de grote school, droeg hij nog steeds sandalen. In ieder geval op de dagen dat hij gymnastiek had. Kou deerde hem niet.

Hij had op de kleuterschool het veters strikken niet onder de knie gekregen (de knopen van zijn jas lukten nog maar net) en op de grote school hielp de juf niet meer mee.

Gelukkig hoefden zijn voeten de eerste vorst niet te trotseren, hoewel het nooit zo ver zou zijn gekomen, want moeders zijn de kou ver voor, en ze kunnen strenger zijn dan winters. Maar hij hoefde ook zijn moeder niet te trotseren, want er was Nanne.

Nanne was in meerdere opzichten zijn redding. Nanne maakte voor hem het verschil, tussen op-zijn-hoede en onbekommerd. Nanne was tegelijk stralend en kalm. Met Nanne werd het gewone bijzonder, en het bijzondere gewoon.

Nanne kon veters strikken, en wilde dat best voor hem doen. Als hij na de gymnastiek klaar was met aankleden, liep hij de meisjeskleedkamer in, en daar strikte Nanne dan zijn schoenen. Niks bijzonders, heel gewoon. Op de kleuterschool waren er ook geen gescheiden kleedkamers geweest, dus waarom nu zo moeilijk doen? Er zullen vast priemende blikken zijn geweest, maar met Nanne in de buurt, voelde hij die niet eens.

Hij werd groter, leerde zelf veters strikken, en al het andere.

Nanne en hij zaten inmiddels op andere scholen, maar dat gaf niet, want hij leerde om niemand meer nodig te hebben.

Toen hij groot was kon hij alles zelf.

De dingen waarvan hij wist dat hij ze niet kon leren, plaatste hij in de categorie ‘niet interessant’.

En dan waren er de dingen waarvan hij niet wist dat hij ze niet kon. Maar dat wist hij niet, al vermoedde hij wel iets. Want zijn hoede was terug. Zijn hoede, ooit gesmolten door Nanne, was weer gaan stollen, en had de onbekommerdheid ingekapseld.

Zijn veters strikken deed hij trouwens nog steeds slordig.

Op een dag, toen hij naar zijn werk fietste, raakte een van zijn veters los. De veter wikkelde zich rond de as van de trapper, en een paar meter verder lag hij op de grond, onder zijn fiets. Hij wilde de voorbijgangster die te hulp kwam snellen al afweren, met een “Niets aan de hand, ik red me wel”, maar iets deed hem die woorden inslikken. Hij liet de vrouw dichterbij komen en vroeg toen: “Zou u misschien mijn veter los kunnen maken? Ik kan er zelf wat moeilijk bij.”

En zo liet hij zich weer bevrijden.