Emma’s vader

NS4A6901

 

Mijn vader is er zo eentje die naar boven komt en op mijn deur klopt als we ruzie gehad hebben.

Hij heeft dan geen geduld, en wil het meteen uitpraten.

En dat is nu juist het probleem.

Ten eerste wil ik even niet praten.
Ten tweede gaat het altijd over hem, en over wat hij voelt.

Hij bedoelt het best goed hoor, maar dan gaat ie weer zeggen dat ik zo op hem lijk.

In het begin zei hij dat op een manier alsof hij me daar een plezier mee deed, maar na mijn laatste uitval, is hij voorzichtiger geworden. Hij trekt er tegenwoordig een gezicht bij alsof het hem spijt dat hij mij erfelijk belast heeft. Hij snapt niet dat dat ook niet echt een compliment is.

Kijk, ík ben onzeker, maar ik ben een puber. Het is een beetje vervelend dat mijn vader ook onzeker is. En heel erg gênant dat hij dat vooral naar mij toe is.

Ik kan niet gewoon een keer sacherijnig zijn, zonder dat hij daar meteen wat achter zoekt.

Maar laatst had hij het zo maar een keer door. Ik zag het aan zijn geschrokken blik. Dat hij eindelijk écht luisterde naar wat ik wilde vertellen.

Het vervelende is dat ik, juist toen, helemaal op slot schoot.

Ik heb een plant in mijn kamer, een avocado-pit die ik op probeer te kweken. Ik ben alleen een beetje slordig, en vergeet hem vaak water te geven. Afgelopen zomer had ik te lang gewacht. Het water uit de gieter werd niet opgenomen door de droge harde aarde, en stroomde de pot uit, de vensterbank over.

Zo voelde ik mij toen. Te hard om iets te laten binnen komen.

Ik heb die avocado nog kunnen redden door hem een tijd ondergedompeld in een bak water te laten staan.

Natka is mijn bak water.

Ik hoop dat mama dat voor mijn vader kan zijn.

 

Emma is een fictief karakter uit mijn theatervoorstelling.

 

(en de vader ben ik)

Hier staan de andere achtergrondverhalen

Natka

Natka

Ik wilde hier helemaal niet schrijven.

Maar Jacob Jan dreigde zelf een verhaal te gaan schrijven over mij.

En dat gaat mooi niet door. Ik heb Emma over mezelf verteld, dat is genoeg.

De enige manier om dat verhaal te voorkomen was om de laptop uit zijn handen te rukken, dus hier zit ik nu, met jou.

Verwacht geen verhaal, ik doe niet aan verhalen. Maar nu ik je toch spreek heb ik wel wat vragen voor je.

Nee, ik moet eerlijk zijn. Het zijn geen vragen. Ik begin wel met vragen, maar die zijn een aanloop op mijn opmerkingen, en die opmerkingen zijn een aanloop op regelrechte kritiek.

Dat je het even weet.

En dat is ook meteen precies wat ik bedoel.

Waarom zegt helemaal niemand wat hij of zij bedoelt?

Waarom nemen we, én zeggen we, de dingen niet wat vaker letterlijk?

Waarom krijgt alles een lading mee?

Waarom heeft dezelfde tekst door A uitgesproken een andere betekenis, als hij uitgesproken wordt door B?

Waarom ben ik brutaal als ik een leraar aangeef dat ik wil dat hij beter les geeft? Waarom gaat dan opeens alle aandacht naar mij? En waarom worden de dingen die ik aan geef beschouwd als stof dat onder het tapijt moet geschoven? (En dan vragen ze zich af, waarom iedereen toch steeds over dat tapijt struikelt!)

Hoe ze dat doen? Nou, ze hebben twee manieren:

De eerste manier is dat de leraar, meestal met behulp van schoolleiding, ‘uitlegt’ dat ik het niet zo handig heb aangepakt.

De tweede manier is dat ie zegt: “Wat ben ik blij dat je naar me toe gekomen bent, om te vertellen dat je moeite hebt met mij vak!”
Hallo! Ik heb geen moeite met je vak, en zélfs dan, . . . nee, juist dan . . . waar het me nu om gaat is dat ik moeite heb met jouw manier van lesgeven, ja!

Nee Jacob Jan, handen thuis. Laat mij even!

Jacob Jan wil me nu gaan uitleggen hoe dat komt, en wat ik daar zelf aan kan doen.

Hij legt zelfs het verhaal in zijn theatervoorstelling stil om mij een lesje communicatie te geven. “Handvatten geven” noemt hij dat.

Wat hij niet snapt is dat ik pissig ben vanwege het feit dat ik handvatten nodig heb, omdat anderen zo graag etiketten plakken.

Ik heb het etiket puber, en het etiket lastig, en dat schijnt dus voldoende te zijn om alles wat ik zeg met schouderophalen af te doen.

Alles wat ik doe om daar aan te ontsnappen, wordt alleen maar gebruikt om mijn etiketten nog steviger vast te zetten.

En ik ben niet de enige.

Meningen, ideeën, gevoelens, ze komen tegenwoordig in gezinsverpakking. Als je er eentje kiest zit je meteen aan een heleboel andere vast. En het liefst voor altijd. Want dat maakt het overzichtelijk.

Ik heb dus toch een vraag aan je, een verzoek.

Als je mij tegen komt, luister alsjeblieft naar wat ik zeg. En als je dat wat te zwart/wit vindt, prima! Dan praten we verder, stel een vraag, laat mij alsjeblieft mijn eigen kleurplaten inkleuren.

En mij niet alleen.

Neem iedereen eens serieus.

Je leerlingen, je medewerkers, je kinderen, je patiënten, je politieke tegenstander, je  . . . (vul zelf maar in, elk willekeurig woord dat maakt dat je de mens achter dat woord niet meer kunt zien)

Dank je.

Natka is een fictief personage uit mijn theatervoorstelling

 

Binnen de lijntjes kleuren

hufnagel

Mevrouw Hufnägel – je mag Riek zeggen – was een strenge.

Ze had al vroeg geleerd om binnen de lijntjes te kleuren.

Die lijntjes gaven houvast, en dat had ze heel hard nodig.

Bijvoorbeeld toen ze als heel klein Riekje ontdekte dat andere mensen het niet gewoon vonden dat haar moeder veel tegen zichzelf praatte.

En later, toen ze alleen achterbleef met haar vader, en ze ontdekte dat het helemaal niet leuk was, dat zo maar alles mocht.

Ze was stiekem een beetje blij toen ze bij oom en tante mocht wonen. Ook al waren die wel erg streng. Of alleen maar overbezorgd?

Regels, en orde. Als ze zich daar aan vast kon grijpen hoefde ze die geheime angst niet te voelen. De angst om gek te worden, net zoals haar moeder. Riekje had haar moeder niet gek gevonden, maar zij was de enige. Dat was misschien wel een teken dat het al zo ver was.

En de schuld die ze voelde. Dat ze haar vader verlaten had, verraden zelfs. Haar moeder had ze ook verraden. Het verraad bestond er uit dat ze haar oom en tante had horen praten over haar ouders, (kinderloos als ze waren, hadden die geen idee hoe veel een kind mee krijgt). Haar oom had gezegd dat haar moeder nooit met haar vader had moeten trouwen, dat ze toen al labiel was geweest. Riek wist niet wat labiel betekende, maar ze zette het woord op haar lijstje van dingen-om-niet-te-zijn.

Dat vreselijke weten, dat je met geen mogelijkheid meer kunt ont-weten, dat weten maakte haar schuldig.

Regels en orde waren veilig. Betrouwbaar. Met regels en orde waren gekte en schuld iets dat je tenminste zelf in de hand had.

Riek werkte daar hard voor. Dat moest ze wel, want het kwam haar niet aan waaien. Wat kon ze boos zijn op de leerlingen die moeiteloos hoge cijfers haalden.

Een officiële adoptie maakte echte ouders van haar oom en tante, en de herinnering aan haar vader en moeder werd verdrongen.

En Riek ploeterde door. Voor haar was het altijd de lange en harde weg naar boven geweest. Een weg die ze dankzij de regels en de normen had kunnen afleggen.

En nu had ze haar top bereikt: hoofd civiele dienst.

Geen wonder dat het knalde tussen haar en Natka, het meisje dat overal lak aan had.

Wat zou Natka gedacht hebben over mevrouw Hufnägel, als ze geweten had dat Riek elke middag vrij nam om haar natuurlijke vader te bezoeken, die op de psychogeriatrische afdeling lag? (Waar Riek hem naar toe over had laten brengen, nadat ze hem eindelijk gevonden had). En wat zou ze gedacht hebben, als ze had geweten dat Riek, nadat ze haar vader geholpen had, ook alle andere bewoners van de ‘huiskamer’ hielp met de middagmaaltijd?

En wat zou Natka gedacht hebben als ze had geweten  . . . nee, dat is een ander verhaal, voor een ander moment.

 

erik

Mevrouw Hufnägel en de kinderrechter zijn karikaturen in mijn theatervoorstellingZe hebben als enige geen diepte, en zijn er alleen maar als struikelblok en/of boksbal voor mijn andere karakters.

Ze worden niet voor niets vertegenwoordigd door een massief blok piepschuim, in plaats van door een letter. (Dat was trouwens een uit nood geboren vondst. Het piepschuim was net genoeg voor 5 ‘letters’ dus de kinderrechter en mevrouw Hufnägel moesten er eentje delen)

Voor de kinderrechter is dat niet erg. Die vertegenwoordigt een instituut. Maar ik heb het gevoel dat ik mevrouw Hufnägel onrecht doe. Daarom dit achtergrondverhaal.

 

Voorgelezen worden?

 

mevrouw Draaier en de zorg

Draaier

De verzorgsters en verzorgers deden haar een beetje aan haar leerlingen van vroeger denken.

Ze waren zo jong. Ze zouden de kinderen van haar leerlingen kunnen zijn, nee wacht . . . ze moest even rekenen . . . ja, ze zouden zelfs de kleinkinderen van haar eerste leerlingen kunnen zijn. Makkelijk!

Mevrouw Draaier had haar huis vreselijk gemist die eerste maanden in de verzorgingsflat. Maar er had niets anders op gezeten na die beroerte. Haar spraak had ze met veel oefenen terug gekregen. Misschien was het feit dat haar lijf het niet overal meer deed, de prijs geweest voor die zwaarbevochten overwinning.

Mevrouw Draaier wist als geen ander dat het leven broos en brokkelig werd, en dat er stukjes af konden vallen.

De dood van haar man was het ergste geweest. Haar halve leven was uit haar borst gerukt, zonder verdoving. Pijn en leegte.

Toen de beroerte, bij zijn vertrek, toch stiekem een groot deel van haar zelfstandigheid, meegenomen bleek te hebben, was dat niet meer dan het volgende station geweest. Ze hoefde zich gelukkig niets meer van spoorboekjes aan te trekken, en ze reisde steeds lichter.

De meeste van haar boeken waren meegegaan naar de flat.  Ze lagen nu in hoge stapels onder handbereik, rond haar lekkere stoel bij het raam; tussen de tijdschriften en kranten waar ze nog steeds op geabonneerd was. Ze had moeten glimlachen toen haar dochter met een vies gezicht gezegd had dat het wel een studentenflat leek.

En nu had ze van haar kinderen een e-reader gekregen. Een klein wonder was dat. Haar kleinzoon had voorgerekend dat er zo veel boeken op konden, dat de stapel naast haar stoel 75 meter hoog zou zijn. Het was vooral een fijn ding omdat het zo lekker vast hield, met haar moeilijke handen.

De tijdschriften en kranten verdwenen, toen ze zelf een I-pad kocht. Maar de stapels boeken, bleven stapels boeken. Ze wilde gewoon af en toe nog even kunnen bladeren, vooral in haar geliefde kunstboeken, en ze hoefde niet overal afscheid van te nemen, toch?

De verzorgingsflat stond pal aan zee, en mevrouw Draaier woonde op de bovenste verdieping. Vanuit haar lekkere stoel, keek ze eindeloos ver de zee over.

Ze had het zo kwaad nog niet, met haar boeken, en haar zee met wolkenluchten, en vooral met haar kleinkinderen die af en toe, uit school, bij haar langs kwamen, voor thee met een koekje, en voor haar verhalen.

En ze kwamen waarschijnlijk ook omdat kleinkinderen opbloeien, en groeien, onder de ongeremde trots die alleen grootouders kunnen uitstralen.

Zoals vroeger ook haar leerlingen groeiden onder haar aandacht.

Af en toe kwam ze nog wel eens een oud leerling tegen, als ze naar buiten kon, met haar rolstoel. Dat waren altijd hartelijke ontmoetingen. Ze had veel voor ze betekend, dat wist ze. Lichter reizen betekende ook dat je ballast, zoals valse bescheidenheid, weg kon gooien, en de spijt over wat er minder goed ging.

Ze had haar verstand nog, ze had haar geheugen nog. Het leven was goed, erg goed.

En ze had haar boeken.

Vijfenzeventig meter. Wat een gekkigheid, wie krijg dat ooit uitgelezen?

Er was geen reden om te klagen. Ook niet als de zeer jonge schoonmaaksters soms geen idee hadden hoe ze moesten stoffen. Zelfs niet als ze weer eens lang moest wachten, als ze bijvoorbeeld op de WC werd achtergelaten.

Ze leken zo op haar vroegere leerlingen. En ze deden zo hun best.

Dat betekende niet dat ze er niks van zei. Aan de schoonmaaksters kon ze nog wat leren, en het leuke was, ze namen het graag van haar aan.

Aan de verzorgsters kon ze ook nog wel wat leren. Bijvoorbeeld, dat ze best sorry mochten zeggen, maar dat ze zich niet moesten verontschuldigen. Dat verschil moest ze altijd uitleggen.

“Lief meisje, ik weet dat je er niks aan kunt doen. En ik weet ook dat je het vervelend vind. Je gezicht en je sorry zeggen genoeg. Maar ga niet aan me uitleggen hoe het komt dat je later bent. Dat doet daar alleen maar afbreuk aan.”

“Waarom leren ze dat soort dingen nou niet op de opleiding?” vroeg ze zich wel eens af, “en vooral: waarom krijgen ze niet meer steun van hun leidinggevenden en van het management?”
Ze keek naar buiten, de zee over, en dacht weer: “Ze werken zich drie keer in de rondte, en ze leven zo op als ze zien dat ik daar dankbaar voor ben. Ik ben het ook, en ik laat het graag zien. Maar waarom krijgen ze die trots niet mee vanuit hun eigen organisatie? Dat management zou eens bij me langs moeten komen, dan zou ik ze als oud-lerares nog wat kunnen leren over aanmoediging en groei.”

 

Mevrouw Draaier is een van de karakters uit mijn theatervoorstelling. Dit is haar achtergrond.

 

voorgelezen worden?

Leuk! (in gebarentaal)

erik
Erik en mevrouw Hufnägel in mijn theatervoorstelling
foto: Agnes Swart

 

Erik was doof. School was de enige plek waar hij zich echt thuis voelde.

Niet dat hij alle vakken even fijn vond, maar er werd gebarentaal gebruikt. Op school kon hij zich tenminste uitdrukken. Daar voelde hij zich niet zo onmachtig als thuis, of bij Zicht op Zee, de verzorgingsflat waar hij als taakstraf moest afwassen.

Hij voelde zich kleiner worden, als hij, na schooltijd, naar Zicht op Zee fietste.

De eerste dag was goed. Er was een tolk aanwezig.
“Wat leuk, die gebaren!”,  had mevrouw Hufnägel, de manager, geroepen.
Het was inderdaad fijn, want nu kon hij gelijkwaardig communiceren. Maar zoals vaker gebeurde, verpestte zijn uitstekende spraakafzien de boel. Toen ze doorhad dat hij zonder tolk, toch veel mee kreeg, besliste mevrouw Hufnägel meteen dat het voortaan wel zonder kon. Wij redden dat samen wel hè, Erik?

Zucht.

Elke keer als hij binnenkwam werd hij bedolven onder de goede intenties van Mevrouw Hufnägel. Hij wist niet wat erger was: die overdreven aandacht van mevrouw Hufnagel, of de nonchalance waarmee zijn familie er van uit ging dat hij alles mee kreeg (was dat wel zo? of kon het ze thuis niet eens schelen óf hij wel wat mee kreeg?).

Hoe leg je iemand uit dat overdreven articuleren net zo onleesbaar is als mompelen? Ze bedoelde het goed, maar ze was ook erg betuttelend. En er was iets plastics aan haar enthousiasme. Alles was “leuk”! Haar interesse in hem voelde onecht aan. Kwam het doordat ze steeds weer opnieuw dezelfde gebaren wilde leren? Als ze echt geïnteresseerd was, had ze ze onthouden. Toch?

Misschien voelde hij zich daarom een beetje minder schuldig over wat hij had gedaan had.

Mevrouw Hufnagel had hem gevraagd naar een gebaar dat hij gemaakt had, in zijn gesprek met de tolk. Het gebaar was “leuk”. Niet een gebaar dat hij hier veel nodig zou hebben, trouwens. Ze had het proberen na te doen, en ze vertelde opgetogen dat het zo leuk was dat een gebaar dat ze leuk vond, ook ‘leuk’ betekende.

Het gebaar werd gemaakt met de handpalm naar boven, duim en wijsvinger tegen elkaar aan, andere drie vingers dicht. Dan de hand naar beneden bewegen, alsof je een blaadje uit de boom plukt.

Mevrouw Hufnagel deed het fout. Ze gebruikte twee vingers. En Erik had haar, in een opwelling, “verbeterd”. Hij deed de wijsvinger naar beneden, zodat alleen de middelvinger omhoog bleef staan.

Mevrouw Hüfnagel keek verbaasd, en Erik, die met moeite zijn gezicht in de plooi hield, knikte serieus: dat was het gebaar voor leuk. Mevrouw Hufnägel geloofde hem, want volgens haar schuilde er geen kwaad in deze stakker van een jongen.

En het was ook leuk. Vreselijk banaal, en vreselijk leuk. Vooral omdat Erik wist dat mevrouw Hufnägel het leuk vond om haar kennis van gebarentaal aan de leden van het management team te laten zien.

 

(De verhalen op dit blog, die te maken hebben met mijn theater zijn ‘backgroundstory’ en geen spoilers voor mijn theater)

 

Emma

Emma
Foto uit mijn theatervoorstelling
gemaakt door Agnes Swart

Judith is mijn enige vriendin, en de fietstocht naar school en terug is het enige dat we samen hebben. En dat alleen omdat niemand anders uit ons dorp naar het Hartveldt College gaat. Ja Karin, maar dat is een brugger. En de jongens, maar die fietsen met elkaar.

Die smalle strook aarde tussen ons dorp en de school wordt gevuld met zwijgen, of gesprekken over huiswerk; mijn muziek is de hare niet. En haar muziek … nou ja, ze heeft geen eigen muziek.

Judith is meer alibi dan vriendin, een remedie tegen embarrassing moments, als er tweetallen gevormd moeten worden op school; al zou zij liever een populairder meisje willen.  Tegen de tijd dat ze dat voor elkaar krijgt, moet ik zien te regelen dat ik alleen mag werken. Ik heb zo langzamerhand de status bereikt waarmee dat kan: beetje vreemd, maar normaal genoeg om niet gepest te worden. Alleen die blikken, daar kan ik nooit echt aan wennen.

De laatste kilometers naar huis zijn voor mij alleen. Het huis ook, want mijn ouders zijn vaak laat. Ik draai de volumeknop van de oude versterker van mijn vader open. Die versterker met boxen kreeg ik toen ik nog zijn kleine meid was. Daarmee werd die periode afgesloten. Ik zag het aan zijn gezicht, toen bleek dat ik zijn muziek er niet bij hoefde te hebben.

Ik kijk naar mijn ezel die al weken leeg staat, en wilde dat ik weer kon schilderen.

Mijn moeder komt boven vragen of de muziek zachter kan, en of ik mee help de boodschappen uit de auto te laden. Ze vraagt hoe het was op school. Ze doet geen moeite om meer uit me te krijgen dan het standaard “gewoon”. Ik denk dat ze het niet echt wil weten. En ze heeft gelijk, ze heeft er niets aan om echt te weten hoe het gaat. Het is iets dat ik zelf graag vergeet.

Mijn vader komt pas thuis als het eten al op tafel staat. Hij begint weer over zijn werk. Meestal gaat het over wat anderen fout doen. Vandaag is hij opgewonden over een kans die hij krijgt. Gelukkig, want daardoor vergeet hij te vragen naar mijn dag. Hij kan vaak zo doordrammen. Mijn moeder weet tenminste dat het antwoord er niet beter op wordt. Mijn vader blijft door hengelen tot hij iets positiefs omhoog heeft gehaald, iets dat hem gerust kan stellen. Ik bewaar altijd een paar goede cijfers voor zo’n moment.

Ik ga weer naar mijn kamer en zet mijn muziek aan. Ik let op dat het net niet te te hardstaat, dat roept weer vragen op. Vragen die ze niet zouden hoeven stellen als ze naar de songteksten van mijn muziek zouden luisteren. Hoe kan het dat songwriters, die niet eens van mijn bestaan afweten, mij beter begrijpen dan mijn eigen ouders?

Nu pas besef ik dat het standaard antwoord dat ik mijn ouders geef, het beste antwoord is dat ze ooit kunnen krijgen. Het beschrijft akelig precies mijn schoolleven. Gewoon.  En zo gaat het maar door.

 

Emma is een van de hoofdpersonen uit mijn theater