1000 spoken, deel 2. Ik ben niet goed genoeg.

Dat is wat het stemmetje zegt hè, dat je niet goed genoeg bent.

– ja, en het voelt akelig.

Zal ik heel eerlijk zijn?

– eh, ja, want anders deden we dit niet toch? Maar wel een beetje voorzichtig graag.

Je hoeft niet bang te zijn. Komt ie: Het is waar.

– héé!!

Wacht nou even, het is waar én het is niet waar. Het is maar hoe je het bekijkt. Voor Carré ben je nog niet goed genoeg. Let op de toevoegingen “nog”, en “voor Carré”.

En dat is helemaal niks nieuws, je wist dat al. Het is ook helemaal geen ramp.

Want je gaat goed genoeg worden.

Daar zijn twee dingen voor nodig.

Te eerste: je gaat vaker spelen. En wat je nu in je hoofd hebt is een goed plan. Een ‘light’ versie, voor kleinere zalen, misschien zelfs huiskameroptredens. Mooie plek om nieuwe dingen uit te proberen. Oefenen met improviseren. En tegelijk meters maken.

Werk dat uit, dat plan.

Ten tweede: je gaat professionele ondersteuning zoeken. Je gaat leren. Dat heb je al gedaan. Je hebt een hele goede regisseur aangetrokken, en daarmee heb je iets goeds gemaakt. Iets dat stevig staat. Nu ga je iemand zoeken die je losser kan maken, die met jou op zoek gaat waar jou genialiteit in schuilt. Iemand die dat nog meer naar buiten kan halen.

–  maar …

Schrik niet zo als ik dat woord genialiteit gebruik. Je hebt zelf gezegd dat je bescheidenheid de deur uit zou gooien.

– maar …

Je wil gerustgesteld worden. Jou aardige ik speelt op?

– eerlijk gezegd wel een beetje

Helpt het als ik zeg dat iedereen ergens geniaal in is, en dat die van jou op dit vlak ligt? Dat je niet bijzonder bent, maar gewoon anders, net als iedereen? Heb je dat nodig?

– Ja, dat helpt. Fijn. Dank je.

Dan neem ik het terug.

– ???

Luister eens we hadden afgesproken dat we stopten met aardig doen. We zijn al aardig, weet je nog? Het zal best waar zijn hoor, dat over die anderen. Maar jij moet stoppen om dat soort teksten nodig te hebben, als verontschuldiging voor wat je gaat doen.

Jij hebt helemaal geen verontschuldiging nodig. Je bent geniaal.

– . . .

Ik wil dat je het zegt.

– Ik ben geniaal

En nu met overtuiging:

– Ik ben geniaal.

Mooi zo. Je bent geniaal,

én je hebt nog een hoop te leren,

om te zorgen dat dat er ook echt helemaal uit komt, want het zit soms nog wat verstopt nu. Verstopt als in verborgen, maar ook verstopt als in je pijplijn naar je bron.

Laat het weer stromen, en laat het zien.

 

de o zo goedbedoelende, maar bange leraar

NS4A6801

Het was precies wat ik dacht, daar hadden ze helemaal gelijk in. Maar dat kon ik natuurlijk nooit met goed fatsoen toegeven.

De eerste zin van het rapport van het “bureau voor studiekeuze onderzoek”, loog er ook niet om.

” Wij denken dat Jacob Jan in eerste instantie afwijzend zal reageren als wij hem adviseren om een technische studie te kiezen.”

en wat te denken van:

“Hij komt ons voor als iemand die naar een adres zoekt, in de verkeerde stad. Zijn ongetwijfeld goede bedoelingen om anderen te willen helpen, kan hij niet waarmaken, omdat hij nog te veel met zichzelf bezig is.”

Landmeetkunde, adviseerden ze note bene. Land – meet – kunde. Op een HBO, want ik had dan wel VWO, maar ik was te snel afgeleid om een pittige studie te kunnen volgen.

Was ik zo kwaad omdat het waar was, of omdat het zo verdomd denigrerend was?

Techneuten waren nerds, en nerds waren gek, eind jaren zeventig, en niet ’te gek’. Cool bestond nog niet, laat staan een coole nerd.

Techniek werd het dus zeker niet. Wageningen University heette toen nog Landbouwhogeschool, en had een breed vakkenpakket, waaronder landmeetkunde, maar ook psychologie en sociologie. Een perfect compromis.

Maar ja, met een compromis vind je geen baan. Zeker niet in de crisis van de jaren ’80. Dus kwam ik in een omscholingstraject terecht: informatica, dé mode in die tijd.

Als je denkt dat ik hierdoor alsnog de techniek in dook, weet je nog niet hoe koppig ik ben. In dat traject zat namelijk ook een training sociale vaardigheden. Dat was een eye opener voor een student die wel heel sociaal kon praten, maar vooral ook heel sociaal onhandig was.

Als iets voor jezelf een reuze ontdekking is, betekent dat nog niet dat jij degene bent die dat allemaal direct aan iedereen moet doorgeven. Maar dat wist ik nog niet, en dus werd ik trainer. Autodidact, want ook toen waren er al zelfhulpboeken zat. 

Nog steeds wilde ik de wereld verbeteren. Ik zag dat veel mensen hun worsteling met het leven, soms al vanaf hun kindertijd met zich meedroegen. Ik kreeg zelf kinderen, en zag dat op scholen de eigenheid van een kind niet echt werd aangemoedigd. Daar lag de echte uitdaging.

Toen het arbeidsbureau (waar ik sollicitatietrainer was), zijn eerste stap zette op weg naar de repressieve uitkeringsfabriek die het UWV nu is, greep ik mijn overtolligheid aan om de Pabo te gaan doen.

Dat pedante toontje in de zin hierboven, dat was dus ook de houding waarmee ik die Pabo ging doen. Ik zou ze wel eens laten zien hoe je kinderen kon uitdagen, en hoe je ze ruimte gaf  om zichzelf te kunnen zijn. Per slot van rekening kon ik dat in mijn trainingen ook. Toch?

Als in een echte Grieks tragedie zag ik de tekenen aan de wand te laat, omdat ik mijn trots mee de klas in had genomen.

In die trots zat een heel klein jongetje verstopt. Het jongetje dat geen nerd durfde te zijn, omdat hij er anders niet bij hoorde. Dat kleine jongetje keek vanachter de trots verschrikt naar alles wat er in een klaslokaal gebeurde.

Het herkende de pikorde in de klas, de benauwde strakke, structuren van de school, regels en lesmethoden, die alle originaliteit doodden. Het zag de leerlingen die er aan en onder gingen, en het voelde opnieuw zijn eigen pijn.

Sommige van die leerlingen kon ik bereiken, als leraar. Die leerlingen voelden zich gezien, bloeiden op. Maar ik kon ze onvoldoende bieden.

Want  tegen de pikorde en de structuren was ik machteloos, omdat mijn eigen oude angst in alle hevigheid terugkeerde, en me volledig lam legde.

In die tijd ontdekte ik voor het eerst dat ik misschien niet alles hoorde, maar dat was niet de reden dat het mis ging. Mijn doofheid zou later mijn redding worden, niet mijn ondergang. Nee, die ondergang groef ik zelf.

Ik kon gewoon geen orde houden. Zo noemde ik het niet, want geen orde kunnen houden was voor mij net zoiets als ‘nerd’ genoemd worden. Daar zat te veel schaamte op, en pijn. Hoe ik het ook noemde, ik werd bang voor de dynamiek van de klas.

Op de terugweg van mijn eerste baan, zat ik vaak huilend in de auto, van onmacht.

De onmacht werd frustratie.

De frustratie kon ik niet buiten het klaslokaal houden. En zo werd ik de leraar die ik juist niet wilde zijn.

Ik zag het in de ogen van de leerlingen: “Jij ook? Jouw start beloofde iets anders.”

In al mijn wanhoop ging ik op de slimme en brave leerlingen steunen. Tot mijn grote schrik, besefte ik te laat dat zíj juist van míj verwachtten dat ik ze zou afschermen van het gedoe in de klas, zodat ze eindelijk aan leren toe konden komen.

Ze hadden zo groot gelijk. Het lag ook zo voor de hand, en ik had het niet gezien. Omdat ik bezig was mezelf staande te houden.

Ik zat in de spagaat. Ik, die wist hoe het beter moest, kreeg niet eens de meest basale dingen voor elkaar.

Het duurde even voordat ik doorhad dat ik op zoek was naar een adres in de verkeerde stad.
“Je kunt toch niet bezig blijven met verkeerde steden?” dacht ik koppig: “Dit is nu al de zoveelste. Ik moet toch ergens een keer mijn koffers kunnen uitpakken?”

Met veel verdriet, gedeukte trots, en een flinke knauw in mijn eigenwaarde vertrok ik toch uit onderwijsland. Mislukking, was het stempel dat ik in mijn paspoort zette.

Voor leraren die het wel kunnen: én structuur bieden, én het kind achter de leerling zien, én alle regels zo buigen dat de kinderen er niet al te veel last van hebben (en toch de inspectie een kluif kunnen toewerpen waar ze op kunnen kauwen), voor die leraren maak ik een diepe, hele diepe buiging.

Ik dook mijn oude baan als trainer in. Want voortdurend op de achtergrond, was dit simpele en benauwende feit: ik ben kostwinner. Er moet brood op tafel.

Terug in ’trainerstad’ ontdekte ik dat ik in een dorp thuis hoor.

Ik sprak met mijn bange kind. Toneel spelen, wilde het, verhalen vertellen. Anderen laten zien wat hij alleen kon zien. En ja, daar was hij ook bang voor, maar samen met mij durfde het kind dat wel aan.

Bang ben ik nog steeds, heel erg bang soms (er moet nog steeds brood op tafel), maar ik woon nu in een dorp, waar ik iedereen ken, en dat geeft moed.

Dit is de geschiedenis van de Bruyn, leraar maatschappijleer, die optreedt als figurant in mijn theater.

 

Dat was in 2005.

Inmiddels heb ik de Vallei ontdekt. Een heel mooi dorp in onderwijsland waar ik me thuis voel.

Emma

Emma
Foto uit mijn theatervoorstelling
gemaakt door Agnes Swart

Judith is mijn enige vriendin, en de fietstocht naar school en terug is het enige dat we samen hebben. En dat alleen omdat niemand anders uit ons dorp naar het Hartveldt College gaat. Ja Karin, maar dat is een brugger. En de jongens, maar die fietsen met elkaar.

Die smalle strook aarde tussen ons dorp en de school wordt gevuld met zwijgen, of gesprekken over huiswerk; mijn muziek is de hare niet. En haar muziek … nou ja, ze heeft geen eigen muziek.

Judith is meer alibi dan vriendin, een remedie tegen embarrassing moments, als er tweetallen gevormd moeten worden op school; al zou zij liever een populairder meisje willen.  Tegen de tijd dat ze dat voor elkaar krijgt, moet ik zien te regelen dat ik alleen mag werken. Ik heb zo langzamerhand de status bereikt waarmee dat kan: beetje vreemd, maar normaal genoeg om niet gepest te worden. Alleen die blikken, daar kan ik nooit echt aan wennen.

De laatste kilometers naar huis zijn voor mij alleen. Het huis ook, want mijn ouders zijn vaak laat. Ik draai de volumeknop van de oude versterker van mijn vader open. Die versterker met boxen kreeg ik toen ik nog zijn kleine meid was. Daarmee werd die periode afgesloten. Ik zag het aan zijn gezicht, toen bleek dat ik zijn muziek er niet bij hoefde te hebben.

Ik kijk naar mijn ezel die al weken leeg staat, en wilde dat ik weer kon schilderen.

Mijn moeder komt boven vragen of de muziek zachter kan, en of ik mee help de boodschappen uit de auto te laden. Ze vraagt hoe het was op school. Ze doet geen moeite om meer uit me te krijgen dan het standaard “gewoon”. Ik denk dat ze het niet echt wil weten. En ze heeft gelijk, ze heeft er niets aan om echt te weten hoe het gaat. Het is iets dat ik zelf graag vergeet.

Mijn vader komt pas thuis als het eten al op tafel staat. Hij begint weer over zijn werk. Meestal gaat het over wat anderen fout doen. Vandaag is hij opgewonden over een kans die hij krijgt. Gelukkig, want daardoor vergeet hij te vragen naar mijn dag. Hij kan vaak zo doordrammen. Mijn moeder weet tenminste dat het antwoord er niet beter op wordt. Mijn vader blijft door hengelen tot hij iets positiefs omhoog heeft gehaald, iets dat hem gerust kan stellen. Ik bewaar altijd een paar goede cijfers voor zo’n moment.

Ik ga weer naar mijn kamer en zet mijn muziek aan. Ik let op dat het net niet te te hardstaat, dat roept weer vragen op. Vragen die ze niet zouden hoeven stellen als ze naar de songteksten van mijn muziek zouden luisteren. Hoe kan het dat songwriters, die niet eens van mijn bestaan afweten, mij beter begrijpen dan mijn eigen ouders?

Nu pas besef ik dat het standaard antwoord dat ik mijn ouders geef, het beste antwoord is dat ze ooit kunnen krijgen. Het beschrijft akelig precies mijn schoolleven. Gewoon.  En zo gaat het maar door.

 

Emma is een van de hoofdpersonen uit mijn theater

 

 

De kracht van de knuffel

DSCN1095

 

“Je krijgt morgen een pop op je verjaardag”, Jacobs broer keek hem uitdagend aan. Zijn schrik verdween meteen weer, toen Jacob die blik zag, het was dus een grapje.
“Ha, die gooi ik toch weg!” zei hij stoer.
“Dat zou ik heel jammer vinden, want we hebben hem zorgvuldig uitgezocht”, Jacobs vader deed vaak net alsof hij sliep, in zijn lekkere stoel, maar hij hoorde altijd alles. Dat merkte je nu weer, aan zijn opmerking. Vader maakte vaker grapjes, dus Jacob was niet ongerust.

Dat werd hij wel toen zijn moeder er zich mee bemoeide: “Je vindt het vast een leuke pop.”
Zijn moeder was juist helemaal géén grapjesmaker. Hij had een hou-die-arme-jongen-niet-zo-voor-de-gek opmerking verwacht. Hij zou toch niet écht . . .

Die nacht sliep hij slecht, en die ochtend kreeg hij zijn pop. En wat was hij er, tegen alle verwachting in, blij mee. Want het was een poppenkastpop. Als onderdeel van een echte poppenkast, die zijn vader helemaal zelf getimmerd had. Een pop en toch geen pop.

En toch ook weer wel een pop.

Want de pop, een varken, werd zijn knuffeldier. Liefde zit op onverwachte plekken.

Ze waren onafscheidelijk, Jacob en zijn knuffel. Woordeloos hadden ze mooie gesprekken. Zijn knuffel begreep hem zoals niemand anders dat kon. Hij hoefde hem maar aan te kijken, en hij kon alles lezen in die blik. Altijd was er vertrouwen te lezen, en troost.

De knuffel bleef in zijn bed tot hij op kamers ging. Dat was toch echt een moment van afscheid. De knuffel bleef alleen achter in zijn ouderlijk huis, en het voelde als verraad.

Toen kwam de grote mensen wereld en zo, en hij vergat zijn knuffel.

De troost was nu niet meer zo dichtbij. Hij had die troost zo nodig, omdat hij vaak afkeurende blikken kreeg, terwijl hij toch zo’n vreselijke best deed om zich aan te passen.

Later, toen de pop al lang gestorven was, vervilt, vergaan, besefte hij dat hij zijn ziel in de knuffel gelegd had. Zijn eigen ziel. Met dat besef kwam de troost weer terug. Als een diepe innerlijke stem.

“Psst”, zei de stem: “Weet je die blik van je knuffel nog? Waar je alles in kon zien? Dat was jij, die het er in kon leggen. Jouw eigen vertrouwen. Die kracht heb je, dat weet je nu. Waarom zie je al die afkeurende blikken? Waar denk je dat die vandaan komen? Jij, die van alles gelezen hebt over projectie. Heb je dan nooit de kracht ervan ervaren?”

Hij wist het nu, en toch . . .

“Maar wat nu als ik leeg ben?”, vroeg Jacob: “Als ik alleen nog het donker in mezelf kan zien? Die buien blijven komen. En de projectie smijt ze als boomerangs naar buiten.”

“Je moet niet al die zelf-hulp boeken geloven die zeggen dat je het alleen kunt doen”, zei de stem: “Want dan denk jij, dat je het ook alleen móet doen. En dat is dom. Waar heb je anders nog vrienden voor? Zij zijn het, die je vuurtje weer aan kunnen blazen, als het bijna uit is.”

 

De stem van knorrepoet werd mijn interne fan.

 

Losse veters

DSCN2701

 

Die herfst, de eerste op de grote school, droeg hij nog steeds sandalen. In ieder geval op de dagen dat hij gymnastiek had. Kou deerde hem niet.

Hij had op de kleuterschool het veters strikken niet onder de knie gekregen (de knopen van zijn jas lukten nog maar net) en op de grote school hielp de juf niet meer mee.

Gelukkig hoefden zijn voeten de eerste vorst niet te trotseren, hoewel het nooit zo ver zou zijn gekomen, want moeders zijn de kou ver voor, en ze kunnen strenger zijn dan winters. Maar hij hoefde ook zijn moeder niet te trotseren, want er was Nanne.

Nanne was in meerdere opzichten zijn redding. Nanne maakte voor hem het verschil, tussen op-zijn-hoede en onbekommerd. Nanne was tegelijk stralend en kalm. Met Nanne werd het gewone bijzonder, en het bijzondere gewoon.

Nanne kon veters strikken, en wilde dat best voor hem doen. Als hij na de gymnastiek klaar was met aankleden, liep hij de meisjeskleedkamer in, en daar strikte Nanne dan zijn schoenen. Niks bijzonders, heel gewoon. Op de kleuterschool waren er ook geen gescheiden kleedkamers geweest, dus waarom nu zo moeilijk doen? Er zullen vast priemende blikken zijn geweest, maar met Nanne in de buurt, voelde hij die niet eens.

Hij werd groter, leerde zelf veters strikken, en al het andere.

Nanne en hij zaten inmiddels op andere scholen, maar dat gaf niet, want hij leerde om niemand meer nodig te hebben.

Toen hij groot was kon hij alles zelf.

De dingen waarvan hij wist dat hij ze niet kon leren, plaatste hij in de categorie ‘niet interessant’.

En dan waren er de dingen waarvan hij niet wist dat hij ze niet kon. Maar dat wist hij niet, al vermoedde hij wel iets. Want zijn hoede was terug. Zijn hoede, ooit gesmolten door Nanne, was weer gaan stollen, en had de onbekommerdheid ingekapseld.

Zijn veters strikken deed hij trouwens nog steeds slordig.

Op een dag, toen hij naar zijn werk fietste, raakte een van zijn veters los. De veter wikkelde zich rond de as van de trapper, en een paar meter verder lag hij op de grond, onder zijn fiets. Hij wilde de voorbijgangster die te hulp kwam snellen al afweren, met een “Niets aan de hand, ik red me wel”, maar iets deed hem die woorden inslikken. Hij liet de vrouw dichterbij komen en vroeg toen: “Zou u misschien mijn veter los kunnen maken? Ik kan er zelf wat moeilijk bij.”

En zo liet hij zich weer bevrijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ik ben het soort vader dat . . .

Ik ben het soort vader dat

– niet graag afspraken maakt op avonden en in het weekend, omdat dan de kinderen thuis zijn.

( toen ze nog klein waren vond ik elke avond dat ik ze niet naar bed kon brengen – en voorlezen! – een verloren avond )

– heel trots is dat zijn kinderen nog speels zijn

– een grenzeloos vertrouwen heeft in zijn kinderen

– geniet van de keuzes die zijn kinderen maken, en het plezier dat ze uit het leven halen

– niet alleen zielsveel van zijn kinderen houdt, maar ze ook geweldig leuk vindt

– kan foeteren op zijn kinderen, dat ook ja

– soms met zijn hoofd ergens anders is, en datums mist, maar nooit afwezig is bij belangrijke gebeurtenissen

– soms moppert als hij ze god weet waar vandaan moet halen, maar dat toch met liefde doet

– vader zijn, helemaal boven aan zijn lijstje mooiste-dingen-op-de-wereld heeft staan, op de eerste, tweede en derde plek

– soms onhandig reageert, en daar zichzelf hard voor op zijn donder geeft

– veel te veel uit de losse hand vadert, maar gelukkig de kinderen heeft die dat aan kunnen, en het gaat goed omdat hij samen oudert met de allerbeste moeder

– geniet, geniet en nog eens geniet van zijn kinderen

Dat maakt me allemaal een heel doorsnee vader, maar ook heel erg gelukkig.

 
De kinderen zijn groter nu  Dion (’91), Teske (’93), Fenna (’96), Wies (’98)

 

DSCN1072

DSCN1068

 

Ik heb kinderen met humor:

Ik mijmerde over de tijd dat ze nog kadootjes maakten op de basisschool, en over de tijd dat ik zelf een absbak (!) maakte van klei, en een dasophanger voor mijn vader.

En dit lag vanmorgen op mijn bordje.

 

DSCN1075

 

(ik heb het concept van deze post gejat van Elja)

En deze kreeg ik op vaderdag 2014

DSCN4390

Calvinist ontmoet levensgenieter

Mijn calvinist en mijn levensgenieter gingen vandaag hand in hand.

Mijn calvinist had gezegd: “Beste Jacob Jan. Leuk hoor, dat theater, maar je bent nu al 4 maanden een luxe leventje aan het leiden.  Wordt het niet eens tijd dat je je nuttig maakt?”

Mijn levensgenieter zei: “Lieve Jacob Jan. Je gaat soms teveel je hoofd in. Je durft niet eens te genieten van dat luxe leventje. Vraag: Durf je het leven te nemen zoals het is? Durf je te zijn? In plaats van te doen? Durf je gewaardeerd te worden voor wie je bent, in plaats voor wat je pres(en)teert?”

Aangespoord door mijn Calvinist kwam ik terecht op de website van vrijwilligerswerk in Wijchen. Ik bladerde door de vacatures. Niet mopperen op de regering, dacht ik. Niet roepen wat er wel en niet moet. Maar actief iets doen!

Toen ik de lijst langs liep, fluisterde mijn levensgenieter: “Daar! kijk daar eens!” Hij verstaat de kunst om te fluisteren met een uitroepteken.

Daar stond een vacature voor het maatjesproject van het GVO Nijmegen.

Het maatjesproject wil mensen met een (verstandelijke) beperking (deelnemers) één-op-één verbinden met  mensen die geen beperking hebben (vrijwilligers).

“Gewoon leuke dingen doen en verder niks”, zei mijn levensgenieter: “Niet nadenken over wat je allemaal moet doen. Niet je deskundigheid en je ervaring inzetten. Gewoon. Er zijn. Dat zal je goed doen.”

En zo maakte ik vandaag kennis met de coördinator van het GVO. Het was een fijn gesprek. Na de vakantie ga ik kennis maken met een deelnemer. Om te wandelen en koffie te drinken. Meer stond er niet op het formulier.

“Dat is vaker zo”, zei de coördinator: “ze zien soms zo weinig anderen, dat ze niet kunnen verzinnen wat je nog meer met je tijd kunt doen. Meestal vinden vrijwilliger en deelnemer samen nog andere dingen om te doen.”

Na de zomer dus. Eén keer per week. Er zijn. En meer niet.

 

 

grote jongens

Toen hij voor het eerst naar school ging zag Doni tot zijn grote schrik dat daar grote jongens rondliepen.

Zo noemde hij ze, de grote jongens,  ook al was een van hen kleiner dan hij.

Groot zat hem niet in lengte. Groot zat hem in de manier waarop ze keken. En in de manier waarop anderen naar de grote jongens keken. De grote jongens namen erg veel ruimte in. Letterlijk, door speelhoeken zo te bezetten dat Doni er niet bij kon, of durfde. Maar ook op een andere manier, alsof de lucht benauwder was als ze in de buurt waren.

De grote jongens waren er al. Dat vond Doni misschien wel het ergste, dat het water niet glad was.

Zijn vader werkte in een revalidatiecentrum, en daar hadden ze een eigen zwembad. Met extra warm water, had zijn vader verteld, omdat dat goed was voor de spieren, en hij legde Doni uit dat zwemmen niet alleen voor het plezier was, maar dat het gebruikt werd om de spieren losser te maken, dat er dus ook hard gewerkt werd.

Doni had één keer mogen zwemmen in dat bad.

Wat hem het meest was bijgebleven was het stille, rimpelloze wateroppervlak. Doni was daar zo van onder de indruk geweest dat hij een hele tijd had staan kijken naar die betoverende vlakte, waarin je ramen en het plafond kon zien spiegelen. Daardoorheen zag hij ook de bodem, die langzaam omhoog kwam.

Het water had  hem welkom gefluisterd,  was een uitnodiging geweest om alles te geven, alles te doen, alles te maken, alles te zijn. Heel anders dan het drukke buurtzwembad. Dat was vol lawaai. Daar kon je amper een plekje vinden om voorzichtig het water in te stappen.

De grote jongens waren als het drukke buurtbad. School voelde alsof alles al bezet was. En als ze je aankeken, de grote jongens, klonk er geen zacht fluisterend welkom, maar een indringend “opzij!”

Elke morgen hing Doni een deel van zichzelf met zijn jas aan de kapstok voordat hij het lokaal binnen ging. Het deel waar geen plaats voor was.

 

 

 

 

het leuke van pubers

“Foto momentje.”

Zei mijn dochter gisteren.

Sacha en Wies waren al naar boven en wij zaten beiden met de laptop naast elkaar op de bank.

Fenna zat koortsachtig te werken aan haar boekverslag dat de volgende dag af moest, en ik typte mijn blog.

Af en toe keek ik mee met Fenna. Om mee te denken over een zin of een woord.

Ze heeft “Pride and Prejudice” gelezen, van Jan Austen. En hoewel Fenna meer van film houdt dan van lezen, heeft ze genoten van het boek. Ze houdt van het Engels, van de subtiele humor. Ze vertelt hoe veel uitgebreider het boek is, maar ook dat ze bewondering heeft voor de keuzes die de scenarioschrijver van de film gemaakt heeft.

Ik bewonder haar verslag, prachtige Engelse constructies.

“Dat ging helemaal vanzelf!” roept ze: “Ik was er zelf verbaasd over dat dat uit mijn vingers kwam.”

Ze heeft dus onbewust de stijl van de schrijfster opgepakt.

Daarnaast heeft ze een ingewikkeld verhaal verbazingwekkend knap samengevat. Want: “die samenvattingen van internet zijn niks waard.”

En ik zie een dochter stralen in wat ze kan: de essentie oppakken van iets moois, waarderen en benoemen van . . . nou ja, van kunst dus.

En wat heerlijk dat ze dat met mij deelt.

Fenna verslindt series en films. Mocht ik ooit denken dat dat lui en consumptief pubergedrag is, dan moet ik deze blogpost nog eens nalezen.

“Nou. Ook wel lui consumptief pubergedrag hoor!”, zegt ze, als ze dit leest.

Ik mag het plaatsen van haar.

Ergernissen zijn spiegels. Bah!

Boos.

En door die bozigheid niet lekker aan mijn verhaal kunnen werken. Ik wilde de pauze gebruiken om het nog een keer aan mezelf te vertellen. Om het daarna op te kunnen nemen. Maar die bozigheid zit in de weg.

Boos op het UWV. Omdat die niet begrijpen waarom de aangevraagde dienstverlening nodig is.

En dan tot de ontdekking komen dat het mijn taak is om ze dat uit te leggen. En dat ik dat in de eerste aanvraag dus gewoon niet goed gedaan heb. Zelfs als  een vergelijkbare aanvraag bij een ander kantoor wél direct is goedgekeurd.

Dus boos op mezelf, en dat schiet niet op, weet mijn hoofd. Maar daar zit die boosheid niet. Dus eerst alle rotzooi mijn hoofd uit slingeren, hier op mijn blog. En dan even naar buiten. Wandelen, wentelen, uitwaaien.

En dan een prachtige training geven. Omgaan met een dove collega. De laatste in een serie. Een training waar alle deelnemers blij mee zijn. (De training die wél goedgekeurd was. 🙂

En dan morgen maar verder met dat verhaal.