Veeg de warme nacht van mijn gezicht.
Haal je adem uit mijn nek.
En zet jezelf
iets verder van mijn huid.
Daar ja,
ik kan je zien nu.
En als ik ruimte heb
als het koeler is.
Dan
kan ik het me weer aantrekken.
Emma is één van de hoofdrolspelers van mijn theatervoorstelling
Wat mooi!
Voelbaar!
Prachtig!
Mooi. Dank!
Beginnend in de ‘mij’ vorm stokt het gedicht in de 3e regel.
‘En zet mijzelf, iets verder van jouw huid’ Daar ja, ik kan je zien..
nu ik de ruimte heb
opnieuw paraat Het mij weer aan te trekken.
en Emma is .
hij begint niet in de mij vorm, ze spreekt vanaf het begin de ander al aan.
misschien moet ik ‘de adem’ veranderen in ‘je adem’
Dat wordt pas duidelijk door je uitleg.
Zo wordt het niet begrepen.
Plaats dan ..na Veeg.. het ene woordje ‘nu’
Dan gaat Emma zeker zelf spreken.