ik had geen lijf
mijn hoofd zweefde in de lucht
mijn hart lag in mijn handen
samengevouwen
soms open
de palmen omhoog
dan wapperden mijn zenuwen
in de koude wind
ik zette stappen
mijn voeten bleven staan
en andersom
ik trok me van alles aan
maar het bleef koud
het is verbazingwekkend hoeveel je kunt
zonder lijf
pas nu ontdek ik
wat ik niet kon
Categorie: gedichten
februari
Februari
en alles staat stil
het aflopen is al lang afgelopen
en het begin is nog niet begonnen
nou, ja
er was een begin
maar dat is bevroren
en vreemd genoeg:
in dit niks
is er nu
maar nu heeft geen woorden
Belangrijke bezigheden
Kijken
hoe de regendruppels
langzaam
de stenen donker kleuren
en vervolgens
laten glanzen.
Ruiken
en herinneren
hoe al die zomers
roken.
gehaald
Ik wou dat ik wilde
dat er iets zou schuren
en dat ik dan
de woorden vond
om dat schuren schitterend
te verbeelden.
Verschuilt mijn schuren
zich achter
mijn tevredenheid?
Iemand zei me ooit
dat verdriet voller was
dan vreugde.
Het onbereikbare
is gehaald,
en ik heb enkel nog
het briefje
met de handtekening
voor ontvangst.
Camebridge
Ik ging naar Camebridge om Kings College te zien
En ik zag Kings College
En al die anderen
Die naar Cambridge gingen
Om Kings College te zien
Volg de stok van de gids
(Met de dode teddybeer bovenop)
Volg de stok van je telefoon
Want meer nog dan Kings College
Wil de mens zichzelf zien
Staande voor Kings College
Ik vond troost in een boekhandel
Rijen boeken over boeken
En in het museum van Fitzwilliam
De golvend lege landschappen
De schilders hebben het ook gezien
Nooit meer zal ik een mensenmenigte
Durven vergelijken met een kudde schapen
Dichter
Als ik een dichter was
Verklaarde ik mezelf
De oorlog in mijn hoofd
Veldslag na veldslag
Richtte ik gedichten op
Ik kroop door het slijk van niemandsland
Ik verlegde grenzen
Mijn woorden troffen
Rondslingerende gedachten
Mijn verstand sneuvelde
Bij bosjes
Maar in vredestijd
Kan ik geen dichter zijn
Ik weet
Er valt niets te verklaren
Dus ik smeed
Mijn woorden tot gebaren
Van Duinkerken naar Dover
Wachtend op de boot
Van Duinkerken naar Dover
Zag ik
Het prikkeldraad
De draak van Smook was nooit echt dood
En heeft er nu een broertje bij
De Berlijnse muur was slechts één kop die rolde
Duizend koppen keerden terug
En uit duizend kelen klinkt
De grenzen moeten dichter
Varend op de boot
Van Duinkerken naar Dover
Rechts van het gangpad
Zag ik
Pratende hoofden zonder geluid
‘Calais Crisis’ boven in beeld
Daaronder schuivende zinnen
Om het rampgehalte te verhogen
‘Waarom het leger nog niet is ingezet’
Links van het gangpad
Zag ik
De tax-free shop
Met whisky, champagne en dure bonbons
In dat smalle gangpad
Tussen Duinkerken en Dover
Zag ik
Vaten die niet communiceerden
En de leegte van het volste vat
De echte grenzen zitten
Natuurlijk in ons hoofd
Ik moest van Duinkerken naar Dover
Om het te zien
Niet de grenzen
Maar wijzelf
Moeten dichter zijn
Zoals Auden
Schreef:
We must love one and other or die
helemaal jezelf zijn
Jezelf zijn
is ook
je lelijke zelf zijn
is ook
je rafelberande, stekelige zelf zijn
is ook
dat wat nu even niet uitkomt zijn.
Pas als die er mogen zijn,
(niet van de anderen
maar van jou),
pas als ze mogen wonen in je hart.
Pas dan raken anderen niet langer verstrikt in jouw rafels.
Pas dan verwonden ze zich niet langer aan jouw stekels.
Waarom toeschouwer zijn meer is dan je denkt
I think it pisses God off if you walk by a colour purple in the field somewhere and don’t notice it.
The colour purple, Alice Walker
Het boek kwam per ongeluk bij me. Ik was in Amsterdam op een zondag (ik weet niet eens meer waarvoor), liep door de winkelstraten, en zag tot mijn verbazing dat de Engelse boekwinkel open was. Het boek was nog niet verfilmd. Ik weet ook niet meer waarom het boek me opviel, maar ik kocht het.
Ik was toen erg van andere culturen en heftige verhalen. (Ik denk dat ik net “The bone people” van Keri Hulme uit had.)
De zin hierboven zit al jaren in mijn hoofd.
Niet voor niets, denk ik.
Ik ben toeschouwer.
Ken je dat? Dat je zoekt naar je kern? Dat je probeert met één woord te vangen wat je hier komt doen op deze aarde. Soms vind ik het onzin. Soms doe ik mee. Als ik mee doe is mijn woord ’toeschouwer’.
Ik voel me Saliéri in de film Ammadeus. Hij werd verteerd door jaloezie, omdat hij, die in zijn botten voelt hoe geniaal Mozart is, hij die als enige snapt wat er gaande is in die muziek, zelf een middelmatige musicus is.
De jaloezie heb ik niet (meer).
Het weten, het zien en het voelen heb ik wel. De schoonheid van de wereld komt vaak overweldigend binnen.
En dan denk ik: “Wat fijn dat er tenminste iemand is die het ziet, voelt, waardeert.
Misschien is dát wel mijn functie.
Ik ben het riet dat trilt op jouw adem.
Jij bent de klankkast voor mijn snaren.
Ik ben het stofdeeltje dat glinstert in jouw zonnestraal.
Jij bent het lakmoes van mijn hart.
Jij bent mijn spiegel, ik jouw schaduw, echo voor elkaar.
Ik dicht jouw tederheid.
Jij danst mijn verlangen.
Ik schilder jouw moed met felle streken.
Jij zingt zacht mijn ongesproken woord.
Wij zijn allen podium en tempel.
Ons wezen is
toeschouwer en artiest,
in beide zijn wij schepper.