Het laatste gordijn

De eerste keer dat hij achter het gordijn van het leven keek, stokte de adem hem in de keel.

Hij had niet geweten dat er zoiets als een gordijn was, en al helemaal niet dat daar een hele wereld achter schuil ging.

En wat voor wereld.

Eenmaal gezien gaat het gordijn nooit meer helemaal dicht, nam hij zich voor.

Die eerste jaren wilde hij niets anders dan anderen wijzen op die prachtige wereld achter het gordijn, maar hij kwam er al snel achter dat mensen niet begrepen waar hij het over had. “Gordijn? Welk gordijn?” En toen begreep hij die vragen.

Hij had het zelf toch ook nooit gezien, totdat hij het had gezien?

Langzaam zette hij stappen in die nieuwe wereld, ontdekte anderen mensen, die ook het geheim van het gordijn kenden. Hij voelde zich vrij.

Totdat hij nóg een gordijn gewaar werd.

Dunner, ijler. Het leek meer vitrage.

Maar toch echt een gordijn.

“Overgebleven flarden van het eerste gordijn”, dacht hij bij zichzelf, toen hij het opzij duwde. De verrassing lag meer in het feit dat er zoiets kon bestaan als een tweede gordijn, dan in wat hij daarachter ontdekte. Zijn blik op de wereld werd helderder, dat wel.

Hij was al minder verbaasd over het derde gordijn.

“Ik heb nog een weg te gaan”, was zijn conclusie. Het vierde gordijn begroette hij met een milde verbetenheid. En toen die eenmaal aan de kant geschoven was, ging hij meteen op zoek naar de vijfde. Hij wilde onbelemmerd zicht op de ware wereld.

Steeds directer ging hij op zijn doel af. Hij scheurde de gordijnen opzij, vertrapte ze, in de haast om verder te komen.

Laag na laag, na laag.

De vloer raakt bezaaid met gescheurde flarden, en hij struikelde.

Hij zat op de grond, keek om zich heen, en nam toen een paar flarden in zijn hand.

Er stonden letters op, zag hij, woorden, zinnen.

Hij keek achterom naar het gat dat hij geslagen had in zijn wereld, en weer terug naar de flarden gordijn met tekst in zijn hand.

Hij zag nu dat de gordijnen bladzijden waren van het boek dat hij leefde. Bladzijden die hij gescheurd had, en ongelezen aan de kant had gegooid.

Maar hoe kon dat?  Waarom had hij die letters niet eerder gezien? Bovendien, het gordijn dat voor hem hing was leeg, er stonden geen woorden op.

Toen pas zag hij de pen die onder het gordijn op de grond lag.

Hij pakte hem op, haalde de dop eraf en begon te schrijven.

 

 

gesprek tussen de waarheid en de eenzaamheid

De eenzaamheid kwam op bezoek bij de waarheid.
“Fijn, dat je langskomt”, zei de waarheid: “Het werd hier de laatste tijd een beetje stil.”
“Ja, heb jij daar ook last van? Zo weinig aanloop. Vroeger zochten de mensen me nog wel eens op. Gezellig was dat.”
“Ja maar die tijden zijn voorbij. Als er nu eindelijk een keer iemand komt, slaat ie gelijk op de vlucht”, zei de waarheid.
“Dat is nog niks. Ik ben zojuist weer eens verdreven door iemand. Uit mijn eigen huis!”
“Ja, ze worden brutaler. Moet je kijken”, de waarheid wees op een stapel brieven in de hoek van de kamer: “mensen die niet langs willen komen, maar wel eisen dat ik mezelf vertoon. Omdat ik verdonkeremaand zou zijn. Ik hoef potdikkie toch niet te bewijzen dat ik besta?”
“Nou, misschien is het wel zo ver gekomen”, zei de eenzaamheid:  “Misschien moet je toch een keer die . . . ”
“Nee dat vertik ik!”
“Maar het is wel heel krachtig spul. Ze hebben het gebruikt om mij uit mijn huis te verjagen.”
“Juist daarom zou ik het al helemaal niet willen gebruiken!”
“Ik ben er allergisch voor, maar jij zou er misschien iets moois mee kunnen doen. Je bereikt er heel veel mensen mee. Wat ik er van begrijp is dat dan heel veel mensen je leuk gaan vinden.”
“Begin jij nou ook al? Luister, zelfs als zou ik een facebookpagina maken, denk jij dat al die mensen het verschil zien met al die andere pagina’s? Dat is nou juist precies de reden dat er niemand meer langs komt. Omdat ze denken dat ze mij vanuit een luie stoel kunnen liken.”
“Nee niet facebook. Dat is te vluchtig voor jou. Een blog! Niet een zakelijk blog, waarin je jezelf verkoopt. Maar een persoonlijk blog, waar je jezelf laat zien.

En zo geschiedde het dat de kleine, persoonlijke blogger in de tijd tussen het eerste idee, en het moment waarop hij op ‘publiceren’ drukt, heel even de eenzaamheid koestert en de waarheid tegen komt.

 

(Dit is een blog ter ere van 3 jaar #blogpraat)

De deur naar geluk

Hij was er eindelijk achter waar die moest zitten.

De deur naar geluk.

Dat hij daar niet eerder aan had gedacht. Natuurlijk in dezelfde muur waar hij al zo lang zijn hoofd tegen stootte.

En dus stond hij nu voor die eindeloze muur. Zoekend. Want dat het een verborgen deur was, dat was hem ook duidelijk.

Hij deed een stap naar voren, en betaste de muur met zijn vingers. Het duurde lang voor hij het vond: een onzichtbare naad. Hij probeerde de naad naar boven te volgen, maar was die al snel weer kwijt. Ook naar beneden hield hij eerder op dan hij verwachtte. Terug, naar de plaats waar hij het laatst iets voelde. Voorzichtig voelde hij links en rechts.

Ja! Daar was het.

Toen hij de vorm helemaal gevolgd had, snapte hij waarom die eerst niet had kunnen vinden. Het was wel de vorm van een deur, maar liggend, in plaats van staand. Zwevend in het midden van de muur.

Het mechanisme kostte hem minder moeite. Hij duwde met beide handen licht tegen het midden van de deur. De bovenkant klikte zacht open. Met zijn vingers aan de bovenrand, trok hij de deur als een luik naar beneden open.

Het was schemerig daarachter. Net toen hij zijn hoofd naar voren wilde buigen om beter te kijken, deinsde hij geschrokken weer achteruit. Iemand kwam uit die schemerige ruimte door de deur getuimeld, en viel voor zijn voeten op de grond.

Toen de figuur op stond zag hij tot zijn verbazing dat hij het zelf was. Hij was zo verbaasd door deze verschijning dat hij amper opmerkte dat daarachter de muur langzaam oploste in het niets.

Zijn andere ik keek hem aan. De ogen flikkerden van herkenning.

Zijn andere ik kwam naar hem toe, en omhelsde hem.
“Natuurlijk ben jij het!” zei deze: “Bedankt! Ik wist dat het je zou lukken. De deur naar het geluk is open. Bedankt dat je me eruit hebt gelaten.”
Daarna keek deze nieuwe ik in het rond.
“En het is nog mooier dan ik had gedacht! Wat een vrijheid, wat een geluk.”
Zij andere ik draaide zich om en liep van hem vandaan. Eerst aarzelend, daarna soepel. Hij huppelde zelfs een stukje. Toen bleef de nieuwe ik staan een draaide zich nog één keer om. En zwaaide.
“Prachtig is het. Wat een mooie wereld. Nogmaals bedankt!”

Bijna automatisch zwaaide hij terug, verbaasd kijkend naar zijn nieuwe ik en de wereld.

de poort

Als je 7 bent kun je er in, in het land waar alles bestaat. Of 14, of 21, of . . . nou ja , je snapt het wel. De poort staat elke zeven jaar voor je open. Maar dan moet je hem wel eerst vinden. Wacht niet te lang met zoeken, de poort is moeilijker te vinden naarmate je ouder wordt.

Doni vond hem al toen hij zeven was, per ongeluk, dat wel.

“Reiziger die verder gaat, weet wel dat hier alles bestaat.”

“Ik ben helemaal geen reiziger”, dacht Doni. Hij was op zoek geweest naar zijn rode bal. Vervelende kleur, want Doni was kleurenblind. Rood-groen, had de dokter gezegd. Stomme dokter. Hij zag heus wel het verschil tussen rood en groen, als ze maar duidelijke kleuren gebruikten, en niet van die vuile. Maar in de schaduw tussen de struiken en de brandnetels, viel zelfs zijn fel rode bal niet genoeg op.

Met zijn voeten trapte hij voorzichtig de brandnetels plat. Hij vervloekte zijn blote benen en sandalen. Ze waren niet alleen onhandig hier. Hij vond ze opeens ook kinderachtig.
De bramen waren erger dan de brandnetels. Ze grepen naar hem, maakten schrammen op zijn blote armen en klampten zich vast aan zijn t-shirt. Het kostte veel werk om ze los te plukken en zo opzij te duwen dat ze niet meteen terug sloegen, zijn gezicht in.

Hij kwam langzaam dieper en dieper het bosje in. Te diep. Zo hard had hij de bal niet geschopt. “En zo groot was het bosje ook niet” dacht hij, “. . . vreemd”. En toen had hij de poort gezien. Vreemder.

De zangvogel

Er was eens een kleine zangvogel die niet kon zingen. Kleine grappige liedjes gingen nog wel, maar dat was natuurlijk niets vergeleken bij alle mooie trillers en fraaie klanken die de rest van haar familie en ook al haar vrienden konden maken. Als ze toch probeerde mooi te zingen klonk het vreemd.

De kleine zangvogel werd stiller en stiller.  Totdat ze ontdekte dat ze met die vreemde klanken wel anderen aan het lachen kon krijgen. Daar kreeg ze zowaar plezier in. Ze stak de draak met de andere zangvogels die vreselijk hun best deden. Zo werd het leven toch een beetje dragelijk.

Toen een Vlaamse Gaai in de boom van de kleine zangvogel landde, moest hij eerst even wennen aan de kleine zangvogel. Die kleine zangvogel had namelijk al heel snel zijn vreemde accent te pakken en imiteerde hem te pas en te onpas. De Vlaamse Gaai had zich eerst heel beledigd gevoeld.  Maar toen de hij de kleine zangvogel wat vaker zag, ontdekte hij dat onder dat stoere uiterlijk en die vlotte kwetter een heel lief, leuk vogeltje stak.

Op een dag vroeg hij waarom ze niet zong.

“Dat kan ik niet” was het antwoord. Dat wilde de Vlaamse gaai niet geloven:

“volgens mij kun je juist heel mooi zingen, nog veel beter dan die zangvogels die alleen maar kunstjes vertonen!”

De kleine zangvogel was verbaasd, zo had ze nog nooit iemand over de andere zangvogels horen spreken. Snel keek ze of iemand het gehoord had. Gelukkig niet. Ze werd bevriend met de buitenlandse vogel, maar zingen deed ze niet.

“Waarom toch niet? Eén keertje maar, voor mij alleen”, vroeg de buitenlandse vogel toen ze met zijn tweeën helemaal alleen in een hoge boom zaten.

“Ik kan het echt niet. Er komt alleen gekras als een kraai uit!”

“Weet jij wel dat kraaien hele wijze vogels zijn? Kom eens met me mee als ik bij ze op bezoek ga. Dan zul je dat zien.”

De kleine zangvogel wilde er niets van weten. Kraaien waren zo’n beetje de aartsvijanden van de zangvogels.

“Jij en ik konden toch eerst ook niet met elkaar opschieten? Geef ze eens een kans”, vroeg de buitenlandse vogel. De kleine zangvogel gaf uiteindelijk toe en zo kwam het dat ze even later bij de kraaien in de wilgen zaten.

“Ik weet wel wat er met jou aan de hand is”, zei een oude kraai: “je hebt een prop in je keel, die moet eruit!”

De kleine zangvogel snapte het niet.

“Alles wat jij hebt meegemaakt heb je ingeslikt, omdat je niet durfde te zingen. Mooie dingen, maar ook droevige dingen. Al die dingen zitten verstopt in je keel. Die moet je eruit schreeuwen.”

Schreeuwen, dat was nou net wat een zangvogel nooit mocht doen. Dat kon je hele stem verpesten. Bovendien leek je dan wel een kraai.,

“Ik dacht dat je die flauwekul nu wel te boven was”, zij de Vlaame Gaai: “Je ziet toch dat het helemaal geen schande is om een kraai te lijken?”

“Ja dat is waar”, dacht de kleine zangvogel.

De oude kraai zag de kleine zangvogel twijfelen.

“Als wij nu eens een eindje gaan vliegen?” vroeg hij aan de Vlaamse Gaai. En tegen de kleine zangvogel zei hij: “De begroeiing van de boom is dik, niemand kan je zien. Als anderen iets horen denken ze dat het een kraai is, ze weten dat wij hier vaak zitten. Neem je tijd.”

De kleine zangvogel zat helemaal alleen in de kraaieboom. Ze voelde zich een beetje verdrietig. Er kwam een kleine traan. Haar lijfje schudde. Langzaam liet ze zichzelf gaan. Diep van binnenuit kwam een schreeuw. Dat voelde goed. De zangvogel schreeuwde nog eens. Zonder woorden schreeuwde ze al haar verdriet en boosheid eruit. Soms kwam er ook een schreeuw van vreugde tussendoor. Uiteindelijk was ze uitgeput en was het stil.

Een hele tijd bleef ze zo zitten. Zo kalm had ze zich nog nooit gevoeld. Ze ademde rustig. Heel langzaam begon ze op de maat van de ademhaling te neuriën. Ze was verbaasd over haar stem, die klonk dieper dan ze zich herinnerde. Langzaam voelde ze een melodie opkomen. Haar stem klonk steeds luider en voller. Ze klonk zoals nooit een vogel geklonken had. Haar stem klonk ruwer dan de normale zangvogelstem, maar ook veel voller. Toen ze uitgezongen was zag ze op een andere tak de buitenlandse vogel en de oude kraai zitten.

“Ik wist wel dat dit in jou zat” zei de Vlaamse Gaai. Een lied dat veel voller klinkt dat van welke zangvogel ook. Geen kunstjes, maar een puur geluid.

 

(schatplichtig aan: “songmaster” van Orson Scott Card en Dombo van Disney)

De laatste deur

Stel je eens voor.

Eindeloos ver in de toekomst,  de mensheid heeft het eindelijk voor elkaar.

Oorlog en hongersnood, woorden uit een ver verleden, abstracte begrippen, met hele oude en vooral onvoorstelbare beelden (de beelden zijn nog zonder reuk en tast, sommige zelfs tweedimensionaal).

Wat een ontwikkeling heeft de mensheid doorgemaakt, op humanitair gebied alles in orde, de wetenschap heeft op alles een antwoord.

Geen geheimen meer. Alles ontdekt wat er te ontdekken viel.

Alleen de gezamenlijke godsdiensten (die al jarenlang gebroederlijk optrekken) weten het:

Er is nog één onbekende factor.

Wat was er voor de oerknal?

Dat is de laatste vraag die de mensheid nog bezig houdt.

Op al het andere is een antwoord. Iedereen is gelukkig.  Mensen zijn zo zeer naar elkaar toe gegroeid dat ze ervaringen via hun gedachten met elkaar kunnen delen.  Daarmee zijn de laatste conflicten de wereld uit.

En dan komt het moment dat de mensheid een manier heeft gevonden om een antwoord op te krijgen op die laatste vraag.

De laatste deur zal open gaan, en de mensheid zal in contact komen met zijn schepper.

Als de deur eindelijk gevonden is, zijn er nog even wat problemen. Hij is beveiligd met een code. Hackers bestaan niet, want er zijn al jaren geen geheimen meer. Maar als de wetenschappers zich de juiste “mindset” heeft eigen gemaakt, is ook dat verhlopen.

Er wordt een vertegenwoordiger gekozen. De hele mensheid is telepatisch met hem verbonden voor deze gelegenheid.

Hij opent de deur.

Wat hij ziet is voor iedereen net even anders, want de enige manier waarop wij de schepper  kunnen zien is via onze eigen beelden.

Zo maar één van die beelden:

Morgan Freeman zit in zijn mooie witte pak in een spierwit kantoor achter een groot spierwit bureau.

Verschrikt kijkt hij op.

“Hoe… hoe.. heb je deze deur geopend?”

De mensheid, bij monde van zijn vertegenwoordiger legt alles uit. Trots vertelt hij wat er bereikt is. Hoe perfect alles draait. Of de schepper niet trots is op zijn mensen, vraagt hij.

De schepper heeft dit alles aangehoord en brengt zijn handen naar zijn haar. Dan zakt hij voorover. Zijn ellebogen op het bureau. Zijn hoofd verborgen in zin handen. Een zacht “neee” klinkt.

Dan lijkt hij zicht te vermannen. Hij komt langzaam overeind en haalt diep adem.

“Het is mijn eigen schuld”, zegt hij tegen zichzelf.

Alsof hij zich dan pas weer bewust is van het feit dat de mensheid voor zijn bureau staat, kijkt hij op.

“Ik heb het verlangen ernaar in jullie gezaaid. Maar het was nooit de bedoeling dat jullie dit echt zouden bereiken.”

Hij ziet de verwarde blik van de mensheid (en een beetje gekwetste trots misschien?), en hij beseft dat hij iets uit te leggen heeft.

“Jullie hebben alles perfect voor elkaar”

De mensheid knikt heftig ja.

“Het lijkt wel hemel op aarde.”

De mensheid knikt nog iets heftiger.

De schepper laat even een stilte vallen en schreeuwt dan:

“Maar ik had al een hemel! Ik wilde een aarde! Snap dat dan! Nu zit ik met twee hemels! Wat is daar het nut van? Wat valt er nog te ontdekken? Hè? Vertel me dat eens!”

De mensheid is nu helemaal van haar stuk, en kan geen woord meer uitbrengen.

“Snap je dan niet dat ik nu weer helemaal overnieuw kan beginnen?”, zegt de schepper iets rustiger.

De schepper staat op, loopt om zijn bureau heen, pakt de mensheid bij zijn kraag en duwt hem richting deur.

“Jij gaat terug. Ontdekken, voelen, proeven, spelen, fouten maken. En waag het niet meer om door deze deur te komen. Er zijn andere deuren genoeg.”

Hij duwt de mensheid terug door de deur.

Hij staat nog even met de deur in zijn hand. Hoofdschuddend kijkt hij naar de wereld.

Dan slaat hij de deur met een oerknal dicht.

Hoe de kameel aan zijn bulten kwam

De Schepper boetseerde de dieren van klei, en blies ze leven in, wees ze hun plek in de wereld en zei:

“Probeer het uit. Kom terug als je iets nodig hebt. Ik zal één keer luisteren naar al je wensen, en je toerusten voor de uitdagingen waar jullie voor staan.”

Toen de kameel terug kwam, wist hij precies wat hij wilde: Lange wimpers zodat het stof van de woestijn niet in zijn ogen zou waaien. Lange benen omdat hij grote afstanden moest afleggen. Brede hoeven zodat hij niet in het zand zou wegzakken. En nooit meer dorst, want in de woestijn was weinig water.

“Weet je het zeker?” vroeg de Schepper nog. De kameel wist het zeker, en zo geschiedde. Toen alle dieren geweest waren stond daar opnieuw de kameel.

“Hoe gaat het?”, vroeg de Schepper

“Nou”, zei de kameel: “de wimpers zijn fantastisch, en ook met mijn benen en hoeven ben ik heel blij” De Schepper wachtte. Hij wist wat er zou komen.

“Ik mis de dorst zo”, zei de kameel: ”Ik mis het moment dat ik met vreselijke dorst bij een oase kom, en dan kan drinken. Dan smaakt het water zo heerlijk. Nu drink ik af en toe nog wel eens, maar het water smaakt me niet.”
de Schepper begreep het.

“Twee bulten geef ik je, daarmee kun je voedsel en water opslaan voor de lange tochten door de woestijn.
Maar altijd zul je terug willen keren naar een oase. En je zult ervaren hoe heerlijk het is om je dorst te laven.”

 

Het verhaal van de stilte

In het stiltecentrum van het ziekenhuis zit Jacob, arts in opleiding. Hij heeft net zijn  begeleidingsgesprek achter de rug.

Ongeschikt.

Dat woord werd in het gesprek te nadrukkelijk vermeden.

Jacob wilde zich verdedigen, maar de uitdrukking op het gezicht van zijn begeleider deed hem zijn protesten inslikken, en de stress en paniek van de afgelopen maanden verdronken in een golf van verdriet. De kracht daarvan was zo groot dat hij werd overrompeld. Hij is gevlucht naar de stilteruimte.

Daar is die ene gedachte bovenal aanwezig: stoppen met de studie is verraad aan zijn vader. Hoewel hij probeert zijn emoties in bedwang te houden kan hij niet voorkomen dat de beelden bovenkomen. Het strakke gezicht en de houterige bewegingen die veroorzaakt werden door de Parkinson. De spullen die zijn vader verzameld had op krukjes rond zijn stoel in de hoek van de kamer, zodat hij er makkelijk bij kon. De handen die ooit een poppenkast hadden gebouwd als verjaardagscadeau, maar nu moeite hadden met de simpelste handelingen.

De beelden brengen hem terug naar het ouderlijk huis. Met zijn allen rond de tafel, gezamenlijk in het regelen van de begrafenis, verbonden in verdriet. Hij hoort weer de koeling onder de grafkist die af en toe aansloeg. Alsof zijn vader vanuit de hoek van de kamer liet weten dat hij er nog was.

Hij weet niet hoelang hij hier al zit als er een man binnenkomt die zwijgend op het bankje naast hem gaat zitten.
“Mooi hè?, de stilte”, zegt de man. Hij legt zachtjes zijn hand op de schouder van Jacob. Deze voelt daarin een aanmoediging om zich te laten gaan. Heel langzaam beginnen de tranen te stromen, en hij geeft zich over aan het verhaal van de stilte.

Veel later loopt Jacob weer door de gangen van het ziekenhuis. Als hij een arts tegenkomt voelt hij niet langer dat knagende gevoel in zijn buik. Zijn medische loopbaan is een vage herinnering. Hij heeft nu zijn eigen werk in het ziekenhuis, als verteller. Aan het ziekbed maakt hij samen met de patiënt een verhaal. Hij heeft van verschillende artsen en verpleegkundigen al te horen gekregen dat dit het genezingsproces positief beïnvloedt.

Vandaag is hij op weg naar een patiënt die Parkinson heeft en vanwege complicaties is opgenomen. Zijn hoofd zit vol gedachten. Voor de kamerdeur stopt hij. Hij haalt diep adem om zijn hoofd leeg te maken en loopt dan de kamer binnen. Hij groet de patiënt en gaat op de rand van het bed zitten.
“Zullen we maar gewoon beginnen?”, hij neemt de hand van de patiënt in de zijne. De patiënt knikt.
“Goed. Waarheen leidt ons verhaal?”
“Naar de bergen”, antwoordt de patiënt.
“Sluit dan je ogen en zie de bergen voor je”. De patiënt en de verteller sluiten beiden de ogen. De verteller gaat verder:
“Ruik de frisse berglucht. Voel je voeten op de rotsbodem. Luister naar de geluiden om je heen. Kijk naar alle kleuren die je hier kunt zien.”
“Ik ben er”, zegt de patiënt even later, “ik zie een bergpad omhooglopen”.
“Zullen we het pad volgen?”, vraagt de verteller.

De patiënt antwoordt bevestigend en samen lopen ze het pad op. Het pad leidt zigzaggend omhoog. Ze lopen door loofbos, klauteren over rotsen, steken wildstromende bergbeken over en rusten uit in een alpenweide. Dan gaan ze weer verder. Het loofbos gaat langzaam over in naaldbos. De begroeiing wordt lager, tot er alleen nog wat mos te zien is tussen de rotsen. Weer houden de wandelaars stil.

Zittend op een grote rots kijken ze het dal in.
“Wat, mooi om het leven vanaf deze hoogte te bezien”, zegt de patiënt. De verteller kijkt opzij. Hij ziet een vredige glimlach op het gezicht van zijn wandelpartner. De patiënt wijst omhoog, naar de toppen die boven hen liggen.
“Die top daar”, de patiënt wacht even tot de verteller zijn wijzende vinger heeft kunnen volgen, “die top kunnen we nog bereiken.”
De verteller knikt en ze gaan weer op weg. De patiënt gaat voorop, zijn pas is veerkrachtiger geworden. Met zichtbaar gemak vinden zijn voeten een weg over de rotsen. De verteller volgt, maar moeizamer. Hoe hoger ze komen, hoe meer moeite hij krijgt met het tempo van zijn reisgenoot. De top blijkt verder weg dan hij dacht. Hij dringt aan op een pauze. Eenmaal zittend komt hij langzaam weer op adem.
“Ik weet niet of ik het nog red tot de top”, zegt hij, “Misschien is het verstandiger om weer terug te keren.”
“Ik wil wel erg graag de top zien te bereiken”, zegt de patiënt, “wacht jij dan hier”.

De verteller is te moe om er tegen in te gaan en gebaart dat zijn reisgenoot dan maar verder moet gaan. Hij kijkt hem na. Als hij ziet hoe oneindig klein de wandelaar wordt ten opzichte van die machtige toppen beseft hij pas wat de patiënt aan het doen is. Hij wil opstaan, hem achterna. Dan voelt hij een hand op zijn schouder die hem zacht tegen houdt. Hij kijkt om en ziet zijn vader staan.
“Het is goed.”, zegt deze: “Op dit laatste stuk kun jij niet mee. Het is nu zaak om je eigen weg weer te vervolgen”.

De verteller kijkt naar de wandelaar die nauwelijks meer te zien is. Zijn ogen dwalen af naar de silhouetten van de bergtoppen. Haast onmerkbaar gaan ze op en neer als ze de pieken en dalen volgen.

De pieken en dalen op de monitor naast het bed van de patiënt worden onregelmatiger en gaan over in een vlakke lijn. De verteller doet zijn ogen open. Op de pieptoon komen verpleegkundigen de kamer ingelopen. De verteller kijkt naar de patiënt die met een vredige uitdrukking op zijn bed ligt. Voorzichtig maakt hij zijn hand van die van de patiënt los. Ondanks de toenemende drukte om zich heen blijft hij nog even zitten en sluit opnieuw zijn ogen.

Als hij zijn ogen weer opendoet merkt hij dat hij zich in de stilteruimte bevindt. Het geluid van een deur doet hem omdraaien. Zo ziet hij nog net de man die zojuist een hand op zijn schouder heeft gelegd de stilteruimte verlaten. Jacob is weer alleen, en in de stilte voelt hij nog even de aanwezigheid van zijn vader.
“Het is goed”, klinkt het nogmaals door zijn hoofd.