Ik sprak gisteren mijn interne fan.
We hebben hele mooie gesprekken, en dan soms weer hele tijden niet.
Maar het moet altijd van mij komen, dus ik vroeg hem waarom hij nooit een keer begint.
Dat is niet mijn aard.
O, mooi is dat. Dus zelfs als ik heel erg diep depressief ben, kom je me niet redden?
Nee.
Ook niet als ik, zeg maar, zelfvernietigend bezig ben?
Nee.
Maar je bent zo krachtig. Eén woord van jou, nee, zelfs alleen de gedachte aan jou geeft me zo veel kracht.
En daar zeg je het zelf. Jouw gedachte aan mij. Dat is wat er nodig is. Ik ben er altijd, maar jij moet me binnen laten. Dat is niet omdat ik vind dat je er iets voor moet doen. Ik kan gewoon niet anders.
Ik ben. Dát is mijn aard.
Ik kán mezelf niet opdringen, zoals jouw interne criticus, of jouw ambitie dat wel kunnen.
Die beweging, dat is hun aard.
Er zijn, dat is mijn aard.
Ik ben.
Ik ben er altijd.
Je hoeft alleen maar naar me toe te komen.
Mooi hè, om dit innerlijke toe te laten, ik ben er blij mee!