Ik lees (tussendoor) dit boek.
Over de kracht van het onverwachte. Dat we het niet zien aankomen, en dat we achteraf alsnog geloven dat we het aan hadden kunnen zien komen. Als we de tekenen maar hadden kunnen lezen. Ja duh.
Dat we ons voor de gek houden met wat we denken te weten.
En dan met je kinderen eindeloze gesprekken over wat waar is. Hoe we daar achter komen. Welke persoonlijke filosofieën we hadden. Welke vragen we stelden, zei het nooit hardop.
Toen, toen de wereld nog geen logica kende.
Filosoferen met kinderen. Nou ja, kinderen. Mijn kinderen. Ze zijn 17 en 24. Maar wat een heerlijke gesprekken.
Ik geniet. En voel me weer jong.
Nee ik voel me nog jong.
De verwondering leeft nog in mij.
Ik voel weer de kracht, die ik voelde toen ik als jongeling riep: “Maar ik ben al zo jong.”
Toen was het een idee.
Nu is het de einder die ik in zicht heb. Ik benader hem nu vanaf de andere kant.
Het is waar ik op uit ga komen.
Ik ben al zo jong.
Oud zijn is je niet langer jong voelen, dus een status die je pas zo laat mogelijk onderkent. Je jong voelen met de wijsheid en ervaring van een oudere is het optimum