De toren 7 (slot)

Hier staat het begin van dit vervolgverhaal

Bovenop een kale heuvel zaten de zes volgers in een kring om de bouwmeester heen. Hij vertelde.

“Vanaf het moment dat ik jouw tekeningen zag” Hij keek hierbij naar de tekenaar ,” wist ik wat ik wilde bouwen als meesterproef. Toen ik dat aan mijn meester vertelde was zijn antwoord:
“En dat is waarom je te jong en onervaren bent om de meesterproef te doen. Die tekeningen zijn onuitvoerbaar.”
Ik was toen ook nog jong, en dacht dat als ik ouder werd mijn meester van gedachten zou veranderen. Maar hij bleef bij zijn mening. Ik hield op een gegeven moment op om over de tekeningen van de toren te praten, maar dat hielp niet. Jaren gingen voorbij zonder dat mijn meester het woord meesterproef zelfs maar in de mond nam. Ik zelf durfde dat nog steeds niet. Zelfs niet toen ik de leeftijd bereikte waarop mijn meester zelf de meesterproef had gedaan. Mijn geduld sleet met de jaren. Het vrat aan me. Ik begon te wanhopen. De klussen die ik kreeg deed ik met steeds meer tegenzin.

Op een avond dat ik opdracht had gekregen om de stellages van de reparatie van de zuidmuur te controleren verzaakte ik mijn plicht. Ik wilde niet repareren, ik wilde bouwen. Ik sloop de werkkamer van mijn meester in en stal de tekeningen. De volgende ochtend vroeg zou ik vertrekken.

Ik had me verslapen, want ik werd wakker van een kreet. Ik hoorde voetstappen op de gang. In probeerde in de consternatie te vluchten, het zou anders zeer moeilijk worden de stad ongezien te verlaten. En dat was nodig als de bouwmeester zou ontdekken dat behalve de tekeningen ook zijn mantel en zijn tas waren verdwenen. Toen ik achter een muur wegdook voor mensen die voorbijkwamen hoorde ik aan het gesprek van wie de kreet was geweest. Mijn meester had in de vroege ochtend de werkzaamheden aan de zuidmuur willen bekijken. De stellage die ik had moeten controleren had het begeven. Mijn meester was gevallen. Dat kon hij niet overleefd hebben. Ik vluchtte. Ik had amper tijd om uit handen van de ruiters van de koning te blijven.”
De bouwmeester ging staan.
“Ik ben dus geen bouwmeester. Ik heb geen toestemming voor de meesterproef.”
Toen zag hij iets bewegen aan de horizon. Het waren de ruiters.  Wat moest hij doen? Weer vluchten. De gezichten van zijn metgezellen stonden bezorgd. Wat zouden ze doen? Wat moest hij doen?

Bouwma deed zijn ogen open. Meteen sloot hij ze weer, zijn gedachten geconcentreerd op de bouwmeester, maar hij wist al dat het geen zin had. Hij keek om zich heen. Hij moest weer contact krijgen met de bouwmeester.
De ramen! Hij had door die ramen de eeuwen zien verstrijken, misschien dat … Bouwma stapte op de ramen af. De hoeveelheid beelden die hij te zien kreeg, en vooral de snelheid waarmee ze elkaar afwisselden deed hem hijgen.

Hij zag de zorg die hij aan alle stille leerlingen in al zijn klassen had gegeven. Hij zag die leerlingen opbloeien onder zijn extra aandacht.

Hij zag de scepticus hem behoeden in te stappen in een malafide time-sharing plan waar veel van zijn collega’s aan meededen. Ze hadden hem voor gek verklaard, en hem later een geluksvogel genoemd.

Hij zag het perfectionisme waarmee hij diaseries had gemaakt om zijn lessen mee te ondersteunen. Ze waren omgezet in powerpoints en werden nu nog steeds gebruikt.

Hij zag het plezier dat hij met zijn gezin had op hun geïmproviseerde vakanties. Zonder plan met een tent er op uit, en genieten van de meest simpele zaken.

Hij zag de drammer op raportvergaderingen als een leeuw vechten voor een kans voor de zwakkere kinderen in zijn mentorklas. Kinderen die hij vervolgens op de nek zat, en die het door zijn drammen vaak toch wisten te halen.

Hij zag de dromer op de rand van het bed verhalen vertellen voor zijn kinderen, en hij zag nu ook de ogen van zijn kinderen schitteren, vergezichten fonkelend in de pupillen.

Verzoening sijpelde door de ramen. Bouwma voelde een diepe tevredenheid. Hij voelde dat hij een ja-knikkende beweging maakte. Het was alsof de toren hem een vraag stelde. Diep van binnen begreep hij de vraag, en hij wist meteen het antwoord.
“Ja”, zei hij nu luidop, en weer veranderde het uitzicht van de ramen. Hij zag de stad, die langzaam verdween. Groen overwoekerde alles toen het uitzicht terug in de tijd ging.
“Nog verder?” leek de toren te vragen.
En weer zei Bouwma hardop “JA!”
De toren werd ijl en verdween zelf. Bouwma hing nog even in de lucht en viel toen naar beneden. Voor de voeten van de bouwmeester.

Hier zou hij sterven, op deze kale heuvel. Maar het was goed. Hij had geleefd. En hij kon zijn leven doorgeven. Hij keek naar de verschrikte gezichten boven zich.

“Rustig mensen. Ik ben geen demon. Ik kom van de toren die jullie gaan bouwen. Luister goed, want ik heb niet veel tijd. Maak jullie vrede. Zoals Dragan en Roos zich al verzoend hebben, wil ik nu ook Revik en Pessler bij elkaar brengen. Dromer en realist, ik heb jullie werk mogen aanschouwen. Jullie vullen elkaar aan, en dat geldt ook voor de tekenaar en Fleur. Perfectionisme en improvisatie kunnen naast elkaar bestaan. Sluit vrede, ontlok ongekende krachten in elkaar. Ik heb gezien waar jullie toe in staat zijn. En jij bouwmeester. Stop met vluchten voor jezelf. Sta. Kijk de toekomst recht in de ogen. Geloof in jezelf, ook als anderen dat niet doen.”
Bouwma merkte dat hij al die tijd de sleutel in zijn hand had.
“Bouwmeester. Dit is de sleutel tot alles wat je kunt bereiken. Neem hem van mij aan.”
De bouwmeester nam de sleutel. De ruiters waren dichterbij gekomen. De bouwmeester onderdrukte zijn neiging om te vluchten. In plaats daarvan liep hij de ruiters tegemoet.
“Hier sta ik”, dacht hij. Kome wat komen gaat.
Een van de ruiters steeg van zijn paard en overhandigde hem een perkament.

Leerling,
De val heeft mij nederigheid geleerd. Jammer dat je weg bent gegaan. Ik had je graag gesproken. Ik heb je te lang de meesterproef ontzegd. Misschien was ik wel bang dat jij zou realiseren wat ik niet meer voor elkaar zou krijgen. Ik geef je toestemming voor je meesterproef, als heb je mijn toestemming niet meer nodig. Het enige dat je nodig hebt is geloof in jezelf. Ik kan geen reizen meer maken, dus ik zou het op prijs stellen als je mij nog eens bezocht om te vertellen over de toren als die klaar is. Ik geloof in je.
 
De bouwmeester bouwde een bijzondere toren op een bijzondere plek. Vele generaties zouden zich verwonderen over deze toren.

Hij liet een prachtige toegangsdeur maken. Een slotenmaker maakte een slot dat paste bij de sleutel die hij gekregen had. Toen hij een dochter kreeg, gaf hij haar op haar zevende verjaardag de sleutel, met de woorden:
“Deze sleutel is bijzonder. Het is de sleutel tot je leven. Het ontsluit al jouw mogelijkheden. Geef hem met deze woorden door aan een van jouw kinderen. En kies goed aan wie je hem geeft. Eén van je kinderen zal hem het hardste nodig hebben. Sommige kinderen vinden zelf hun weg, kennen hun kracht. Zij hebben deze sleutel niet nodig. Dat stille kind, dat lijkt te aarzelen. Die heeft een sleutel nodig om zijn of haar wonderen te ontsluiten.”

En zo kwam vele generaties de sleutel terecht bij een jongen die droomde over een vouwbeker toren. Hij nam de sleutel mee naar de toren. Lange tijd bleef hij daar staan. Aarzelend. Als de sleutel niet zou passen zou alle magie in één klap verdwenen zijn. En toen was het alsof hij een stem hoorde die hem vertelde door te gaan. Dat de sleutel zeker zou passen en dat hij wonderen zou vinden in de toren. De jongen nam een besluit. Hij stapte naar voren, deed de sleutel in het slot van de grote deur en draaide hem om.

4 thoughts on “De toren 7 (slot)”

  1. Het duizelt me nog een beetje, want ik heb alle delen ineens gelezen. Wat een mooi, bijzonder verhaal, Jacob-Jan. Dit gaat niet alleen over jou, maar ook over mij. En het is vast niet toevallig dat ik het nu moest lezen. Ik ben zo mogelijk nog benieuwder naar je voorstelling. Je bent een echte verhalenverteller!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.