Een jattert, ben ik.
. . . of een aanpassert.
Ik studeerde in Wageningen, en woonde op een studentenflat. Een van mijn medebewoners had een Vlaamse vriendin. Ik vond dat zo mooi klinken (wij allemaal trouwens). En als ze een weekend geweest was, praatten we een week lang allemaal nog een beetje Vlaams.
Ik heb dat meer. Toen ik in Apeldoorn werkte (als ontslagambtenaar), ging ik als vanzelf knauwen, en in Den Bosch, waar ik sollicitatietrainingen gaf, gooide ik op een gegeven moment zomaar een vort tussen mijn zinnetjes. Want daar doen ze dat vort allemaal.
Na-apen.
Met bloggen en schrijven doe ik dat ook een beetje.
De zinnetjes als vishaakjes, die heb ik van Kitty.
Soms betrap ik mezelf er op dat ik de mooie terloopse toon van Elja wil uitproberen.
Als ik schrijf wil ik op Paul Biegel lijken, of op Stephen King. (Beiden lukt niet)
Als ik voor mijn theater zinnen uitprobeer, komt er een slechte Freek de Jonge imitatie uit.
Ik heb vast wel een eigen stem.
En ik denk dat ik ook weet waar ik hem kan vinden.
Als ik filmpjes van mezelf terug kijk, erger ik me aan mijn onhebbelijkheden.
Dat zijn ze, natuurlijk,
die onhebbelijkheden,
die zijn mijn eigen stem.
Lekkerhè, die onhebbelijkheden. We hebben ze allemaal en vinden ze van een ander vaak helemaal niet erg. Sterker nog, we jatten ze soms…