In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
En dan denken. Pfff. Geloof je het zelf? Je gelooft niet eens dat het gaat werken, dat spiegel kijken. Maar je doet het. Dus ben je toch een beetje trots.
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
Je houdt vol. Het voelt niet zo raar meer. Misschien ooit, denk je.
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
Nah, schitterend. Je gaat voor oké, en dat is al heel wat. Je voelt je iets beter.
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
Je voelt je geweldig. Je hebt dappere dingen gedaan. Je hebt jezelf overwonnen. je bent nu even echt een schitterend mens. Je mag het in ieder geval tegen jezelf zeggen.
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
En je een vreselijke bedrieger voelen. Hoe kwam ik er bij dat ik een schitterend mens kon zijn. Dat was misschien mijn manische periode. En die gaan weer voorbij.
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
Ja, ik verdien het. ik kan het niet voelen, maar ik mag het tegen mezelf zeggen. Bovendien, als ik niet van mezelf houd, hoe kan ik dan van anderen houden?
In de spiegel kijken en zeggen: “Je bent een schitterend mens.”
En soms ook niet. En dat mag. Het is niet leuk, maar het mag.
Niet meer in de spiegel kijken en weten: “Je bent een schitterend mens.”
Voelen, tot in je poriën: ik ben een schitterend mens, mét al mijn schaduwkanten. Een met alle mensen¹. Allemaal schitterend. De liefde voor jezelf is de liefde voor de ander.
¹Nah. Zo ver ben ik nog niet. Ze zullen wel schitterend zijn, maar ik kan dat nog niet bij iedereen voelen, veel, maar niet iedereen.
Instemmende groet,