Die herfst, de eerste op de grote school, droeg hij nog steeds sandalen. In ieder geval op de dagen dat hij gymnastiek had. Kou deerde hem niet.
Hij had op de kleuterschool het veters strikken niet onder de knie gekregen (de knopen van zijn jas lukten nog maar net) en op de grote school hielp de juf niet meer mee.
Gelukkig hoefden zijn voeten de eerste vorst niet te trotseren, hoewel het nooit zo ver zou zijn gekomen, want moeders zijn de kou ver voor, en ze kunnen strenger zijn dan winters. Maar hij hoefde ook zijn moeder niet te trotseren, want er was Nanne.
Nanne was in meerdere opzichten zijn redding. Nanne maakte voor hem het verschil, tussen op-zijn-hoede en onbekommerd. Nanne was tegelijk stralend en kalm. Met Nanne werd het gewone bijzonder, en het bijzondere gewoon.
Nanne kon veters strikken, en wilde dat best voor hem doen. Als hij na de gymnastiek klaar was met aankleden, liep hij de meisjeskleedkamer in, en daar strikte Nanne dan zijn schoenen. Niks bijzonders, heel gewoon. Op de kleuterschool waren er ook geen gescheiden kleedkamers geweest, dus waarom nu zo moeilijk doen? Er zullen vast priemende blikken zijn geweest, maar met Nanne in de buurt, voelde hij die niet eens.
Hij werd groter, leerde zelf veters strikken, en al het andere.
Nanne en hij zaten inmiddels op andere scholen, maar dat gaf niet, want hij leerde om niemand meer nodig te hebben.
Toen hij groot was kon hij alles zelf.
De dingen waarvan hij wist dat hij ze niet kon leren, plaatste hij in de categorie ‘niet interessant’.
En dan waren er de dingen waarvan hij niet wist dat hij ze niet kon. Maar dat wist hij niet, al vermoedde hij wel iets. Want zijn hoede was terug. Zijn hoede, ooit gesmolten door Nanne, was weer gaan stollen, en had de onbekommerdheid ingekapseld.
Zijn veters strikken deed hij trouwens nog steeds slordig.
Op een dag, toen hij naar zijn werk fietste, raakte een van zijn veters los. De veter wikkelde zich rond de as van de trapper, en een paar meter verder lag hij op de grond, onder zijn fiets. Hij wilde de voorbijgangster die te hulp kwam snellen al afweren, met een “Niets aan de hand, ik red me wel”, maar iets deed hem die woorden inslikken. Hij liet de vrouw dichterbij komen en vroeg toen: “Zou u misschien mijn veter los kunnen maken? Ik kan er zelf wat moeilijk bij.”
En zo liet hij zich weer bevrijden.
Ja. Fijn. Mooi ook, die bevrijding.
dank je (fijn, reactie van medepoëet)
Mooi!
Ontroerend en teer.
lichtpuntjes, die reacties van jou 🙂
wat ben ik blij dat ik je echt ga ontmoeten!
🙂
Mooi!
Mooiste zin: ‘Want zijn hoede was terug.’
Ach ja, Nanne… Mooi!
‘De hoede’.. fijntjes en sprankelend!
Wat een mooi verhaal. Poëtisch ook. Heerlijk om nog meer verhalen eronder te mogen interpreteren. Lekker om die vrijheid te hebben. Nieuwsgierig naar meer.
wat een lief verhaaltje!
“…moeders zijn de kou ver voor, en ze kunnen strenger zijn dan winters.” Smile.